Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8629

Datum uitspraak2008-03-25
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00219
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft in de gemeente Schouwen-Duiveland gedurende het belastingjaar 2005, zonder aldaar zijn hoofdverblijf te hebben, gedurende meer dan negentig dagen voor zich een gemeubileerde vakantiewoning ter beschikking gehouden. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-06/00219 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 25 maart 2008 op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z, België] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 30 juni 2006, nummer AWB 05/1035, betreffende na te noemen aanslag. Aanslag, bezwaar, geding in eerste aanleg 1.1. Met dagtekening 31 mei 2005 is aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Schouwen-Duiveland opgelegd van € 856,30. 1.2. Het tegen de aanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de Inspecteur) afgewezen. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 105. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek. Voorts heeft belanghebbende een nader stuk, gedagtekend 22 november 2007, ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 12 februari 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 2.3. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende nog een brief ingezonden. Op de inhoud daarvan kan evenwel geen acht worden geslagen, aangezien ten tijde van de ontvangst van die brief het onderzoek was gesloten en het Hof niet van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat het op die grond zou moeten worden heropend. Verordening 3.1. De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland heeft in zijn openbare vergadering van 11 november 2004 de Verordening forensenbelasting Schouwen-Duiveland 2005 vastgesteld (hierna: de Verordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. 3.2. Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt: 1 Onder de naam 'forensenbelasting' wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 2 Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 4.1. Belanghebbende heeft in de gemeente Schouwen-Duiveland gedurende het belastingjaar 2005, zonder aldaar zijn hoofdverblijf te hebben, gedurende meer dan negentig dagen voor zich een gemeubileerde vakantiewoning aan de [a-straat 1] te [Q] ter beschikking gehouden. 4.2. Op grond hiervan heeft de Inspecteur belanghebbende voormelde aanslag opgelegd. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt doch belanghebbende bestrijdt. 5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 5.3. In zijn pleitnota heeft belanghebbende zich onder meer op het standpunt gesteld "dat de forensenbelasting niet alleen in verhouding moet staan tot de onroerende-zaakbelasting, maar ook in verhouding moet staan tot de andere lokale belastingen", en dat de beoordeling van die verhouding zou moeten worden verricht. Dit standpunt is ter zitting ingetrokken. Conclusies van partijen 6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vernietiging van de onderhavige aanslag. 6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. Overwegingen omtrent het geschil 7.1. Een belasting is een gedwongen betaling aan de overheid als zodanig, waar geen rechtstreekse individualiseerbare tegenprestatie van die overheid tegenover staat, en die krachtens algemene regelen, anders dan op grond van de strafwet, wordt gevorderd. 7.2. Een retributie is een betaling die de overheid krachtens algemene regelen vordert ter zake van een concrete door haar in haar functie van overheid als zodanig individueel aan degene die betaalt te verlenen dienst, zodat sprake is van verband tussen de betaling en de tegenprestatie van de overheid, zoals schoolgeld, door betaling waarvan degene die betaalt zich het recht verwerft individueel en concreet van de tegenover die betaling staande faciliteiten gebruik te maken. 7.3. Artikel 223 van de Gemeentewet (tekst 2005) luidt: 1. Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. 2. Degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft, is op die grond niet belastingplichtig. 3. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld." 7.4. De forensenbelasting van de gemeente Schouwen-Duiveland is verschuldigd ter zake van het gedurende het belastingjaar meer dan negentig dagen in de gemeente beschikbaar houden van een gemeubileerde woning zonder in die gemeente hoofdverblijf te hebben. Hierbij is geen sprake van een individualiseerbare concrete tegenprestatie van de overheid aan degene die betaalt. Artikel 223 van de Gemeentewet, waarin de bevoegdheid tot het opleggen van een forensenbelasting is geregeld, schrijft niet voor dat verband moet bestaan tussen enerzijds het profijt dat de belastingplichtige van gemeentelijke voorzieningen trekt, en anderzijds het beloop van de door hem verschuldigde forensenbelasting. De heffing van het verschuldigde bedrag kan dan ook niet onder het begrip retributie worden gebracht en moet als een belasting worden aangemerkt. Wat er ook zij van een relatie tussen het dienstenregime en de heffing van een retributie, hieruit volgt dat toepassing van het dienstenregime bij de heffing van de forensenbelasting niet aan de orde is. Aangezien de dienstenrichtlijn in het onderhavige geval niet van toepassing is kan de stelling van belanghebbende dat de dienstenrichtlijn niet correct is geïmplementeerd onbehandeld blijven. 7.5. Anders dan belanghebbende vervolgens aanvoert, handelt de Inspecteur niet in strijd met het verbod op discriminatie door aan niet-ingezetenen van de gemeente zowel een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen wegens het gebruik van een in de gemeente gelegen onroerende zaak als een aanslag in de forensenbelasting op te leggen, terwijl aan ingezetenen van de gemeente die tevens gebruikers van onroerende zaken zijn, ook indien die ingezetenen binnen de gemeente de beschikking hebben over een tweede woning, geen aanslag in de forensenbelasting wordt opgelegd. Aan de Inspecteur komt op basis van de Gemeentewet de bevoegdheid toe tot het heffen van zowel onroerende-zaakbelasting wegens gebruik van een onroerende zaak (artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet) als van de forensenbelasting (artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet). 7.6. De tekst, noch de geschiedenis van de totstandkoming van die wettelijke bepalingen biedt steun voor de stelling dat de Gemeentewet niet toelaat die belastingen naast elkaar te heffen in die gevallen waarin een beschikbaar gehouden gemeubileerde vakantiewoning een onroerende zaak is welke de belastingplichtige in gebruik heeft. Er is hier sprake van twee verschillende belastingen, gebaseerd op twee verschillende wetsbepalingen, met twee verschillende belastbare feiten, onderscheidenlijk heffingsgrondslagen. 7.7 Tot deze verschillende benadering van ingezetenen en niet-ingezetenen van gemeenten geeft de Gemeentewet de bevoegdheid. Die bevoegdheid wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële verhoudingswet (Wet van 21 oktober 1996, Stb. 576) ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en forensen daarbij niet tot de inwoners worden gerekend. 7.8. Artikel 12 van het EG-verdrag luidt: Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden. De Raad kan, volgens de procedure van artikel 251, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties. 7.9. Op grond van de Verordening zijn alle niet-ingezetenen van de gemeente die op het grondgebied van de gemeente meer dan negentig dagen voor henzelf of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar hebben belastingplichtig voor de forensenbelasting. Hiermee is geen sprake van discriminatie naar nationaliteit en is de heffing van de forensenbelasting niet in strijd met artikel 12 van het EG-verdrag. Hieraan doet niet af dat de woonplaats als onderscheidend criterium in een aantal gevallen ten nadele van onderdanen van andere lidstaten zou kunnen uitwerken omdat niet-ingezetenen dikwijls niet-onderdanen zijn (HvJ EG van 16 januari 2003, nr. C-388/01, Europese Commissie vs. Italië, Jur. 2003, blz. I-721, rechtsoverwegingen 13 en 14 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). Nationale onderdanen worden niet gunstiger in de heffing van de forensenbelasting betrokken dan onderdanen van andere lidstaten. Dit zou anders zijn indien het woonplaatscriterium in het onderhavige geval tot een vorm van verkapte discriminatie zou leiden. Belanghebbende heeft daartoe gesteld dat de forensenbelasting meestal - in zijn eigen bewoordingen zelfs hoofdzakelijk, doch zulks is voor de conclusie dat sprake is van discriminatie niet vereist - onderdanen van andere lidstaten treft. Tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur heeft hij deze stelling - die hij niet nader feitelijk heeft onderbouwd dan met de uitweiding dat het algemeen bekend is dat in Zeeland het toerisme wordt beheerst door mensen uit België en Duitsland - evenwel niet aannemelijk gemaakt. De forensenbelasting is niet in strijd met het vrije verkeer van personen, noch met het burgerschap van de Unie. 7.10. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en W.M.G. Visser. De beslissing is op 25 maart 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. 5 nummer BK-06/00219 uitspraak