Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8633

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers871976
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Gedaagde heeft bij eiseres, een sportschool, een jaarabonnement afgesloten. De opzegtermijn bedroeg drie maanden. Gedaagde heeft de overeenkomst bij brief opgezegd, zestien dagen na het verstrijken van de opzegtermijn. Eiseres heeft daarop het abonnement met een jaar verlengd en vordert betaling van gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat de verlenging van het abonnement met een jaar bij een overschrijving van zestien dagen niet redelijk is.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector kanton Locatie Rotterdam vonnis in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid David Lloyd Health & Fitness B.V., statutair gevestigd te Eindhoven, eiseres bij exploot van dagvaarding van 21 februari 2008, gemachtigde: Groenewegen en Partners, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, in persoon. Het verloop van de procedure Eiseres heeft -zakelijk weergegeven- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om aan eiseres te betalen € 1.056,24 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven. Gedaagde heeft mondeling op de eis geantwoord en daarbij stukken overgelegd. Bij tussenvonnis d.d. 19 maart 2008 is een comparitie van partijen bepaald die is gehouden op 25 april 2008. Ter comparitie zijn namens eiseres verschenen dhr. M. Hoogendoorn en mevr. M. van Pelt, beiden werkzaam bij eiseres op de afdeling members administration, vergezeld van mevr. M. Montijn, werkzaam bij de gemachtigde van eiseres. Gedaagde is in persoon verschenen. Eiseres heeft op voorhand een akte genomen ten behoeve van de comparitie van partijen. Eiseres heeft daarbij haar vordering verminderd met € 156,00 ontvangen op 7 november 2007. De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen -zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang- het volgende vast: 1. Gedaagde heeft op 25 juni 2007 een overeenkomst met eiseres gesloten. 2. Op de overeenkomst zijn van toepassing de algemene lidmaatschapsvoorwaarden David Lloyd Sports & Health Clubs. In art. 3.2 is het volgende bepaald: 3.2 Opzeggen van de lidmaatschapsovereenkomst kan tot 3 maanden voor afloop van het contract middels een aangetekend schrijven. (…) 3. Gedaagde heeft bij brief van 16 mei 2007 de overeenkomst met eiseres opgezegd. De stellingen van partijen Aan de eis is naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft van gedaagde opeisbaar te vorderen gekregen € 858,00, na vermindering van eiseres nog € 702,00, ter zake van aan eiseres verschuldigde contributiegelden over de periode 1 augustus 2007 t/m 31 juli 2008. Eiseres heeft voorts opeisbaar van gedaagde te vorderen gekregen € 48,24 ter zake van rente wegens te late betaling, welke rente conform voormelde voorwaarden gelijk is aan de contractuele rente ad 18,00% per jaar en is berekend vanaf 24 oktober 2007 t/m 15 februari 2008. Daarnaast maakt eiseres aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 150,00. Gedaagde heeft niet eerder dan bij brief van 16 mei 2007 de overeenkomst met eiseres opgezegd, welke brief door eiseres als ingekomen op 21 mei 2007 is geregistreerd. Die opzegging was dus drie weken, althans tenminste zestien dagen te laat. Eiseres wijst er verder op dat volgens de algemene voorwaarden alleen een aangetekend verzonden opzegging wordt geaccepteerd. Gedaagde heeft tegen de eis -zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang- het volgende aangevoerd. Gedaagde heeft de vordering van eiseres betwist. Gedaagde heeft meerdere malen contact gehad met eiseres over haar opzegging. Gedaagde stelt op 10 januari 2007 reeds getracht te hebben de overeenkomst op te zeggen door een schriftelijke opzegging af te leveren bij de balie. Deze opzegging zou door eiseres niet geaccepteerd zijn omdat het te vroeg was om deze opzegging administratief te kunnen verwerken. Gedaagde heeft de door haar verschuldigde contributie betaald op 7 november 2007. De beoordeling van het geschil De door eiseres gevorderde hoofdsom ziet op de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008. Tussen partijen staat vast dat de verjaardag van het contract 31 juli 2007 was. Uitgaande van 31 juli 2007 als verjaardag van het contract, was 30 april 2007 de laatste dag waarop tijdige opzegging mogelijk was. Niet is komen vast te staan dat gedaagde eerder dan bij brief van 16 mei 2007 de overeenkomst met eiseres heeft opgezegd, welke brief door eiseres als ingekomen op 21 mei 2007 is geregistreerd. De opzegging is derhalve in ieder geval zestien dagen te laat gedaan door gedaagde. Eiseres heeft zich vervolgens, mede gezien artikel 3.2 van de algemene voorwaarden, op het standpunt gesteld dat de overeenkomst per 31 juli 2007 weer verlengd is met de duur van één jaar, derhalve tot 1 augustus 2008. In de eerste plaats dient ambtshalve te worden getoetst of het hiervoor bedoelde artikel 3.2 van de algemene voorwaarden als een onredelijk beding in de zin van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (93/13) dient te worden beschouwd (NJ 2000, 730). Volgens artikel 3 van de Richtlijn is er sprake van een oneerlijk beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wanneer het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De bijlage van artikel 3 geeft een indicatieve opsomming van bedingen waarbij daarvan sprake kan zijn, zoals onder h: “bedingen die tot doel of tot gevolg hebben een overeenkomst van bepaalde duur automatisch te verlengen bij ontbreken van een tegengestelde kennisgeving van de consument, terwijl een al te ver van het einde van de overeenkomst verwijderde datum is vastgesteld als uiterste datum voor kennisgeving van de wil van de consument om de overeenkomst niet te verlengen”. Bedoelde Richtlijn is in de nationale wetgeving geïmplementeerd onder meer door de Wet van 28 oktober 1999 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Stbl. 1999, 468). Beoordeeld dient te worden of eiseres een beroep toekomt op het in de algemene voorwaarden opgenomen beding met betrekking tot de opzegtermijn van drie maanden. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende. Uitgangspunt is dat krachtens artikel 6:237 onder l BW een opzegtermijn van drie maanden niet als onredelijk bezwarend geldt. Of een beding al dan niet onredelijk bezwarend is, dient beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden die golden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Nu in dit geval de opzegtermijn niet langer is dan drie maanden en bovendien gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst sprake was van bijkomende omstandigheden, kan niet worden gezegd dat het beding onredelijk bezwarend is. Een en ander neemt niet weg dat daarnaast de algemene regel van art. 6:248 lid 2 BW geldt, ingevolge welke bepaling een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die situatie doet zich in dit geval voor en in de gegeven omstandigheden acht de kantonrechter het beroep van eiseres op de opzegtermijn van drie maanden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar . In dit verband acht de kantonrechter van belang de omstandigheid dat gedaagde de opzegtermijn slechts met zestien dagen heeft overschreden, wat gelet op de opzegtermijn van drie maanden, een geringe overschrijding is. Bij hantering van de opzegtermijn zou dit echter tot gevolg hebben dat gedaagde nog een jaar abonnementsgelden verschuldigd is, hetgeen, gelet op de geringe overschrijding, onredelijk is. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen het beroep van eiseres op het beding met betrekking tot de opzegtermijn, zodat haar vordering dient te worden afgewezen. Dit alles mede in het licht van het feit dat door gedaagde is gesteld (en zelfs ter bewijze is aangeboden) en door eiseres slechts bij gebreke aan wetenschap is ontkend, dat zij al veel eerder heeft geprobeerd een opzeggingsbrief af te geven, maar dat dit toen als “te vroeg” is geweigerd. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt dat deze, gelet op hetgeen hiervoor overwogen, onterecht door eiseres zijn gemaakt zodat deze zullen worden afgewezen. Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De beslissing De kantonrechter: wijst de vordering van eiseres af; veroordeelt eiseres in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde gesteld op nihil; Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.