Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8639

Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5641 WAO + 06/6201 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Eerst in hoger beroep toereikende motivering.


Uitspraak

06/5641 + 06/6201 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 september 2006, 05/2823 (hierna: aangevallen uitspraak), in de gedingen tussen: betrokkene en het Uwv. Datum uitspraak: 15 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift, met bijlage, ingediend en heeft bij schrijven van 25 april 2007 een nadere arbeidskundige rapportage overgelegd. Het Uwv heeft bij schrijven van 8 april 2008 een vraag van de Raad beantwoord, waarop door betrokkene bij schrijven van 10 april 2008 is gereageerd. De behandeling van de zaak is op 22 april 2008 met toepassing van artikel 17, derde lid, van de Beroepswet verwezen naar een enkelvoudige kamer. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2008. Betrokkene is daarbij in persoon verschenen. Het Uwv is, met berichtgeving, niet verschenen. II. MOTIVERING 1. Betrokkene, die op 7 oktober 1997 als gevolg van psychische klachten is uitgevallen voor haar werkzaamheden als verkoopster voor 16 uur per week, is na ommekomst van de wachttijd een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 2.1. De mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene is in het kader van de zogenoemde vijfdejaars herbeoordeling opnieuw beoordeeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna eveneens: Uwv). De voor het Uwv werkzame verzekeringsarts concludeerde na eigen onderzoek en raadpleging van de behandelend gastro-enteroloog H.P.M. Festen dat betrokkene als gevolg van spanningsklachten en colitis ulcerosa beperkt was in haar functionele mogelijkheden zoals omschreven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 maart 2004, maar dat betrokkene niettemin beschikte over benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid. Het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene werd na functieduiding berekend op 0%. 2.2. De WAO-uitkering van betrokkene is vervolgens door het Uwv met ingang van 30 december 2004 ingetrokken bij besluit van 14 december 2004. Na in bezwaar nogmaals de gastro-enteroloog Festen te hebben geraadpleegd en na nader overleg met de primaire verzekeringsarts te hebben gevoerd, heeft de voor het Uwv werkzame bezwaar-verzekeringsarts aanleiding gezien de FML van 11 maart 2004 aan te scherpen ten aanzien van de rubrieken ‘aanpassing aan fysieke omgevingseisen’ (rubriek 3) en ‘werktijden’ (rubriek 6). De bezwaararbeidsdeskundige concludeerde op grond van de aangescherpte FML van 11 juli 2005 dat een aantal eerder voor betrokkene geschikt bevonden functies niet langer gehandhaafd konden worden voor de schatting. De schatting is door hem vervolgens gebaseerd op functies met de sbc-code 272043 (productiemedewerker textiel), sbc-code 272042 (productiemedewerker confectie) en sbc-code 111160 (textielproductenmaker), leidend tot een verlies aan verdiencapaciteit van 1%. Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 27 juli 2005, hierna: het bestreden besluit, het besluit van 14 december 2004 gehandhaafd. 3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overwogen geen aanleiding te zien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde en voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, overwoog de rechtbank dat het Uwv deze (mede) gebaseerd heeft op de tweede release van het CBBS en dat op de formulieren “resultaat functiebeoordeling” van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies signaleringen met een G zijn gegeven, welke blijkens de rapportage en bijbehorende “notities functiebelasting” van de bezwaararbeidsdeskundige niet zijn voorzien van een nadere motivering. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit hierdoor in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft tot slot een griffierechtvergoeding uitgesproken. 4. Betrokkene heeft zich in hoger beroep niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank over haar medische beperkingen. Betrokkene achtte zich verdergaand beperkt ten gevolge van de colitis ulcerosa en de bijwerkingen daarvan. 5. Het Uwv heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de noodzaak de signaleringen met een G nader te motiveren aangevochten. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980) heeft het Uwv een rapportage van 17 april 2007 ingezonden van de bezwaararbeidsdeskundige A.G.W.P. van Gorp, waarin een aanvullende motivering gegeven is ten aanzien van de geschiktheid van de aan betrokkene voorgehouden functies. De functies zijn door het Uwv onverminderd geschikt bevonden voor betrokkene. 6. De Raad overweegt het volgende. 6.1. Het hoger beroep van betrokkene. 6.1.1. De Raad heeft in hetgeen door betrokkene is aangevoerd aangaande haar medische beperkingen geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan. De Raad overweegt in dit verband met betrekking tot de chronische darmklachten van betrokkene dat, ongeacht de vraag of de beperkingen en klachten van betrokkene aan colitis ulcerosa of aan een insufficiënte sluitspier zijn toe te schrijven, uit de informatie van de behandelend gastro-enteroloog Festen niet gebleken is dat betrokkene zwaarder of anders beperkt is te achten dan door het Uwv is aangenomen. De Raad merkt verder op dat het Uwv in verband met de vermoeidheidsklachten van betrokkene reden gezien heeft om een duurbeperking aan te nemen. Gelet op het door betrokkene bij de primaire verzekeringsarts gepresenteerde dagverhaal acht de Raad het, evenals het Uwv, niet aannemelijk dat het betrokkene aan duurzaam benutbare mogelijkheden zou ontbreken. De Raad is tot slot niet gebleken dat de psychische klachten van betrokkene door het Uwv onjuist zouden zijn vastgesteld. Betrokkene was ten tijde in geding niet in behandeling voor haar psychische klachten en heeft geen (medische) informatie in geding gebracht waaruit volgt dat de ernst van haar psychische beperkingen door het Uwv zijn miskend. 6.1.2. Bij rapportage van 7 april 2008 van bezwaararbeidsdeskundige J.A.F. Vrijburg heeft het Uwv desgevraagd nader toegelicht dat de geduide functies voldoen aan de door de verzekeringsarts gestelde eis dat betrokkene vanwege frequente diarree, die ze moeilijk kan ophouden, haar werkplek op eenvoudige wijze moet kunnen verlaten zonder dat het productieproces verstoord wordt. Appellante heeft zich niet kunnen vinden in het oordeel van Vrijburg. De Raad ziet geen aanleiding de inhoud van deze rapportage voor onjuist te houden. 6.1.3. Het hoger beroep van betrokkene slaagt derhalve niet. 6.2. Het hoger beroep van het Uwv. 6.2.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd, gelet op de bij haar voorliggende motivering van de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, bezien in het licht van de jurisprudentie van de Raad. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 is de Raad immers van oordeel dat de arbeidsdeskundige niet zonder nadere motivering de door het systeem aangebrachte signaleringen “M” mocht omzetten in een “G”, maar dat alle signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien waaruit blijkt dat en waarom de betreffende functies toch als passend kunnen worden aangemerkt. 6.2.2. De Raad acht het door de rechtbank vastgestelde motiveringsgebrek in hoger beroep echter afdoende geheeld met de toelichting die in hoger beroep door het Uwv gegeven is in de rapportage van 17 april 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige Van Gorp en in de rapportage van 7 april 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige Vrijburg. 7. Uit hetgeen is overwogen in 6.2.1 en 6.2.2 volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden, behoudens voor zover daarbij aan het Uwv een opdracht is gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De Raad bepaalt verder dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en dat van het Uwv op grond van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet griffierecht geheven wordt. 8. Nu het Uwv eerst in hoger beroep een afdoende motivering gegeven heeft voor de geschiktheid van de geduide functies, acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten bestaan uit de voor het bijwonen van de zitting gemaakte reiskosten en worden begroot op € 18,08. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij aan het Uwv een opdracht is gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag groot € 18,08; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 422,-- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) M.D.F. de Moor. BP