Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8641

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.006.035/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing schorsingsverzoek. Inhoudelijke beoordeling van het oordeel van de buitenlandse rechter in het kader van de voorlopige voorziening.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 16 juli 2008 Zaaknummer : 200.006.035/01 Rekestnr. rechtbank : 05-4358 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats] ([land]), verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. D.G.M. van den Hoogen. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 25 april 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 12 februari 2007, naar het hof begrijpt, 12 februari 2008, en heeft voorts verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking. De vrouw heeft op 1 juli 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 2 juni 2008, 27 juni 2008 en 1 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 3 juli 2008 is het verzoek voor wat betreft de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.K.E. van Herk, en de advocaat van de vrouw, mr. R.J. Neijenhof. De vrouw is niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad: - heeft bepaald dat de man, met ingang van 1 maart 2007, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 1.000,- per maand per kind, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen; - heeft bepaald dat de man met ingang van 1 maart 2007 tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 5.250,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen; - heeft bepaald dat de man aan de vrouw ter zake van verrekening € 46.392,- dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening; en - de verdeling van de gemeenschap van inboedel heeft vastgesteld in die zin dat aan de man worden toebedeeld de inboedelgoederen die hij thans onder zich heeft en aan de vrouw worden toebedeeld de inboedelgoederen die zij thans onder zich heeft, een en ander zonder nadere verrekening. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET VERZOEK 1. In geschil is thans de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. 2. De man verzoekt het hof te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wordt geschorst. 3. De vrouw bestrijdt zijn verzoek en verzoekt het hof de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen. 4. De man stelt dat, indien door de vrouw uitvoering wordt gegeven aan de bestreden beschikking, hij zich geconfronteerd ziet met een achterstand in de betaling van de partneralimentatie (tot 12 februari 2008) van € 63.000,-, nog vermeerderd met de termijnen verschuldigd met ingang van die datum. Voorts dient de man ingevolge de bestreden beschikking een bedrag aan de vrouw te betalen van € 46.392,-, hoewel hij opeisbare tegenvorderingen heeft op de vrouw, waarmee die vordering tenminste dient te worden gecompenseerd. De man stelt dat, indien hij de door de rechtbank opgelegde bedragen aan de vrouw zal betalen, hij een restitutierisico loopt. De man stelt dat de kinderen van partijen door een eventuele schorsing niet in hun belang worden geschaad, nu hij na schorsing op grond van een beslissing van de rechter in [land] van 14 november 2007 gehouden blijft bijdragen ten behoeve van de kinderen te betalen van € 900,- per maand per kind. Het belang van de vrouw wordt volgens de man evenmin geschaad, nu zij een eigen inkomen heeft en over een aanzienlijk vermogen beschikt. Bovendien hebben partijen volgens de man afgesproken, zoals blijkt uit het [buitenlandse] vonnis, dat dit blijft gelden totdat de Nederlandse rechter zich definitief heeft uitgesproken over de onderhoudsbijdragen. Dit is nog niet het geval, nu de zaak thans bij het hof voorligt, aldus de man. 5. De vrouw betoogt ten eerste dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, nu incidentele vorderingen op grond van artikel 208 Rv bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie dienen te worden ingesteld. Voorts bestrijdt de vrouw dat er een restitutierisico is. De vrouw voert hiertoe aan dat de man het door hem op grond van de bestreden beschikking en de beslissing van het [buitenlandse] gerecht per saldo verschuldigde bedrag van € 56.567,- op de derdengeldenrekening van zijn advocaat heeft gestort. Partijen zijn voorts overeengekomen dat – vooralsnog – niet tot executie van de bestreden beschikking wordt overgegaan. Ten slotte betoogt de vrouw dat zij in geval van schorsing van de uitvoerbaarheid in haar belangen wordt geschaad, nu zij – mede gelet op de huwelijkse welstand – behoefte heeft aan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in haar levensonderhoud. 6. Het hof overweegt als volgt. De man heeft zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid op de juiste wijze gedaan. Het door de vrouw aangehaalde artikel 208 Rv heeft betrekking op de dagvaardingsprocedure en is in de onderhavige procedure niet van toepassing. Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man overweegt het hof als volgt. Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan slechts indien de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot executie over te gaan. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of er een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Van een misslag is het hof vooralsnog niet gebleken. Voorts heeft de man niet onderbouwd dat er sprake is van een noodtoestand. De enkele stelling van de man dat er restitutierisico bestaat is daartoe onvoldoende. De beslissing van de [buitenlandse] rechter van 14 november 2007, waarin het alimentatieverzoek van de vrouw, dat zij bij wijze van voorlopige voorziening heeft ingediend, met terugwerkende kracht is afgewezen, hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking niet heeft kunnen betrekken, biedt onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Het hof begrijpt de hierin weergegeven afspraak tussen partijen aldus dat de door de [buitenlandse] rechter bepaalde voorlopige voorzieningen blijven gelden tot de Nederlandse rechtbank zich definitief heeft uitgesproken over dit onderwerp. De desbetreffende overweging, bezien in samenhang met de daaraan voorafgaande overweging, biedt naar het oordeel van het hof onvoldoende grond voor de stelling van de man dat partijen zijn overeengekomen dat de beslissing geldt totdat de Nederlandse rechter zich definitief heeft uitgesproken over de onderhoudsbijdragen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de man heeft gesteld dat de vrouw over een eigen inkomen en een aanzienlijk vermogen beschikt, zodat van een restitutierisico geen sprake is. Tot slot oordeelt het hof dat niet kan worden gesteld dat de vrouw rechtens geen enkel te respecteren belang kan hebben bij executiemaatregelen, nu zij voor haar levensonderhoud en dat van de kinderen deels afhankelijk is van de door de man te betalen bijdragen. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de man afwijzen. BESLISSING Het hof: wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad; bepaalt dat de behandeling van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mink en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2008.