Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8659

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 06/1264
Statusgepubliceerd


Indicatie

Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 januari 2006 in werking is getreden. Laatstgenoemd besluit is immers electronisch, dat wil zeggen: per e-mail, door verweerder aan eiser verzonden, waarbij het verweerder, gelet op eerdere op die wijze gevoerde correspondentie, bekend was dat eiser langs die weg voldoende bereikbaar was. Daarbij heeft verweerder het besluit van 10 januari 2006 ook per brief van 15 februari 2006 aan eiser bekendgemaakt. Gelet op dit laatste, behoeft de vraag of er wel van een rechtsgeldige bekendmaking sprake kan zijn, indien een dergelijke e-mail door een ambtenaar buiten medeweten en/of toestemming van verweerder om zou zijn verzonden, geen beantwoording. Nu het besluit van 10 januari 2006 bekend is gemaakt, is dit in werking getreden en is daarmee het besluit van 28 november 2005 ingetrokken. De intrekking van dat besluit is geschied hangende bezwaar. Hangende bezwaar heeft verweerder op 17 januari 2006 een besluit genomen waarvan de inhoud of strekking overeenkomt met het besluit van 28 november 2005. Verweerder was daartoe niet bevoegd, zodat moet worden geconcludeerd dat het besluit van 17 januari 2006 onbevoegd is genomen.


Uitspraak

MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06 / 1264 Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen de Staatssecretaris van Defensie, gevestigd te 's-Gravenhage, eiser, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Onderbanken, verweerder. Datum bestreden besluit: 25 april 2006 Kenmerk: GHOE/2006/ 1. Procesverloop Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft een verweerschrift ingediend. De stukken van de door partijen bij de rechtbank gevoerde procedure met het nummer AWB 05 / 2646, zijn, ter informatie van de rechtbank, bij de op deze zaak betrekking hebbende stukken gevoegd. Hiervan is ter zitting aan partijen mededeling gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft op 21 mei 2008 plaatsgehad. Eiser heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door H.J.M. Besselink, advocaat te ’s-Gravenhage, A.J. van Heusden en P.P. van Kleij, beiden werkzaam voor eiser. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door A.Q.C. Tak, werkzaam voor BJA Legal Opinion B.V. te Meerssen, D.R.C. Metsemakers en G.E.G. Hoen, beiden werkzaam voor verweerder. 2. Overwegingen Bij besluit van 28 november 2005 heeft verweerder eiser aangezegd over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang, indien eiser, kort gezegd, zonder de daartoe benodigde vergunning over zou gaan tot kapwerkzaamheden in het in de gemeente Onderbanken gelegen bosgebied [naam]. In zijn vergadering van 10 januari 2006 heeft verweerder besloten dit besluit in te trekken. Van deze besluitvorming is eiser op 11 januari 2006 op de hoogte gebracht door middel van een door verweerders juridisch medewerker handhaving aan eisers advocaat verzonden e-mail. In zijn vergadering van 17 januari 2006 heeft verweerder vervolgens besloten voornoemd besluit van 10 januari 2006 niet te effectueren. Van deze besluitvorming is eiser per brief van 19 januari 2006 op de hoogte gebracht. Bij brief van 15 februari 2006 heeft verweerder voornoemde besluiten van 10 en 17 januari 2006 nogmaals aan eiser medegedeeld. Zowel tegen het besluit van 28 november 2005 als tegen het besluit van 17 januari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit van 25 april 2006 heeft verweerder deze bezwaren ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder het bezwaar tegen het besluit van 28 november 2005 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Omdat verweerder dit besluit op 10 januari 2006 had ingetrokken, was er in eisers visie niet langer sprake van een procesbelang. Het besluit van 17 januari 2006 is volgens eiser onbevoegd genomen. In zijn visie vormt het besluit van 17 januari 2006 een nieuwe bestuursdwangaanschrijving en had deze alleen genomen mogen worden na het volgen van de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde procedure. Daarenboven verzet, naar het eiser voorkomt, artikel 6:18 van de Awb zich ook tegen het opnieuw uitvaardigen van dezelfde bestuursdwangaanschrijving. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar op 10 januari 2006 is besloten het besluit van 28 november 2005 in te trekken, maar dat dit intrekkingsbesluit niet in werking is getreden. Het is volgens verweerder immers niet bekendgemaakt op de daartoe in de wet voorgeschreven wijze. Verweerder is voorts van mening dat aan het besluit van 17 januari 2006 het karakter dient te worden toegekend van een weigering terug te komen op het besluit van 28 november 2005. Gelet op het verhandelde ter zitting, ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de beantwoording van de vraag of eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Immers, niet staat buiten twijfel dat het oordeel van de rechtbank nimmer meer enige, rechtens relevante betekenis kan hebben; het komt de rechtbank voor dat haar oordeel van belang kan zijn voor bijvoorbeeld de vraag of in het verleden plaatsgehad hebbende kapwerkzaamheden door eiser rechtmatig zijn uitgevoerd. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of het besluit van 10 januari 2006 in werking is getreden. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is. Het besluit van 10 januari 2006 is immers elektronisch, dat wil zeggen: per e-mail, door verweerder aan eiser verzonden, waarbij het verweerder, gelet op eerdere op die wijze gevoerde correspondentie, bekend was dat eiser langs die weg voldoende bereikbaar was. Daarbij heeft verweerder het besluit van 10 januari 2006 ook per brief van 15 februari 2006 aan eiser bekendgemaakt. Gelet op dit laatste, behoeft de vraag of er wel van een rechtsgeldige bekendmaking sprake kan zijn, indien een dergelijke e-mail door een ambtenaar buiten medeweten en/of toestemming van verweerder om zou zijn verzonden, geen beantwoording. Nu het besluit van 10 januari 2006 bekend is gemaakt, is dit in werking getreden en is daarmee het besluit van 28 november 2005 ingetrokken. Gelet op het ingetrokken zijn van het besluit, had eiser geen belang meer bij het bezwaar dat hij tegen dit besluit had gemaakt en had zijn bezwaar bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank zal dit, met gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit, alsnog doen. De intrekking van het besluit van 28 november 2005 is geschied hangende het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hangende het bezwaar op 17 januari 2006 een besluit genomen waarvan de inhoud of strekking met het besluit van 28 november 2005 overeenstemt. Gesteld noch gebleken is echter dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die dit rechtvaardigden. Nu verweerder ook niet bevoegd was om los van het bezwaar een dergelijk besluit te nemen, is het besluit van 17 januari 2006 onbevoegd genomen. Artikel 6:18, derde lid, van de Awb is geschonden. De rechtbank overweegt daarbij dat de in afdeling 5.3 van de Awb opgenomen bepalingen over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang, zich er tegen verzetten dat een besluit waarbij een preventieve bestuursdwangaanschrijving wordt ingetrokken, met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, zodat het besluit tot aanzegging van toepassing van preventieve bestuursdwang herleeft. De rechtsgevolgen van zodanig besluit zouden namelijk gelijk staan aan het (opnieuw) doen van een preventieve bestuursdwangaanschrijving, zonder dat evenwel de voor het nemen van zodanige besluiten dwingend voorgeschreven wetsbepalingen zijn toegepast. Aldus zou het in afdeling 5.3 van de Awb neergelegde systeem voor de toepassing van bestuursdwang zowel procedureel als inhoudelijk op ontoelaatbare wijze worden doorkruist. Gelet op het onbevoegd genomen zijn van het besluit van 17 januari 2006, zal de rechtbank dit besluit herroepen. Gelet hierop behoeft hetgeen verder door partijen is betoogd geen bespreking meer. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn vastgesteld op € 644,00, waarbij als de te vergoeden proceshandelingen in aanmerking zijn genomen de indiening van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting van de rechtbank en waarbij het gewicht van de zaak als gemiddeld is beoordeeld. Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 28 november 2005 niet-ontvankelijk wegens het ingetrokken zijn van dit besluit; 4. herroept het besluit van 17 januari 2006; 5. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 wordt vergoed door de gemeente Onderbanken; 6. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door voormelde rechtspersoon aan de Staat der Nederlanden.(Ministerie van Defensie). Aldus gedaan door E.V.L. Heuts als voorzitter, T.E.A. Willemsen en M.B. Bax als leden in tegenwoordigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 16 juli 2008 w.g. R. Willems-Cremers w.g. Heuts Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 16 juli 2008 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.