Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8739

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers295950 CV VERZ 08-2205
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

7:681 jo 7:685 BW Op grond van artikel 7:685 lid 1 BW is elke partij te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. De ratio van deze bepaling is erin gelegen dat partijen, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, de mogelijkheid moeten hebben het dienstverband op korte termijn te kunnen beëindigen. In zoverre is het verzoek dan ook ontvankelijk. In het onderhavige geval is het doel van het verzoek kennelijk niet gelegen in het op korte termijn beëindigen van de arbeidsovereenkomst maar in de wens om snel duidelijkheid te krijgen over de toe te kennen vergoeding. Deze wens valt niet aan te merken als een verandering van omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt. Daar komt bij dat van een verstoorde arbeidsrelatie onvoldoende is gebleken terwijl de bedrijfseconomische redenen genoegzaam zijn aangetoond. In casu staat de weg van artikel 7:681 BW open. De in dat kader te volgen procedure is met meer processuele waarborgen omgeven. Het verzoek is afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton Locatie Heerlen zaaknr: 295950 EJ VERZ 08-2205 typ: YT coll: Beschikking op verzoek ex artikel 7:685 BW van de kantonrechter d.d. 23 juli 2008 Inzake [verzoeker], wonende aan de [adres], hierna aan te duiden als [verzoeker], verzoeker, gemachtigde: drs. P.J.A.A Wassen te Landgraaf, contra de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verweerster], gevestigd en kantoor houdende te [woonplaats], hierna aan te duiden als [verweerster], verweerster, gemachtigde: mr. M. de Ruijter te Amstelveen. Procesverloop: Op 19 juni 2008 is ter griffie een verzoek ontvangen om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden. Daarop is op 11 juli 2008 een verweerschrift en op 15 juli 2008 een aantal produkties ontvangen. De inhoud daarvan, alsmede van de overige stukken waaronder de aantekeningen van de mondelinge behandeling op 16 juli 2008 en de door drs. Wassen overgelegde pleitnota, dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. 1. Het verzoek Na wijziging van zijn verzoek ter mondelinge behandeling ten aanzien van de datum, verzoekt [verzoeker] thans: -primair de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 augustus 2008 wegens een verstoorde arbeidsrelatie onder toekenning van een schadevergoeding groot € 134.559,57; -subsidiair bij afwijzing van het verzoek de arbeidsovereenkomst niet eerder dan per 1 augustus te ontbinden onder toekenning aan verweerster van een vergoeding conform de uit de CAO overgenomen RFR-regeling. [verzoeker] voert daartoe -zakelijk weergegeven- het navolgende aan. [verweerster] heeft op 25 april 2008 van het CWI toestemming gekregen om haar arbeidsverhouding met [verzoeker] wegens bedrijfseconomische/bedrijfsorganisatorische redenen te beëindigen. De kantonrechter heeft bij beschikking van 11 juni 2008 toestemming aan [verweerster] verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Om procestechnische redenen heeft [verzoeker] besloten geen verweer te voeren omdat de kennelijke onredelijkheid van het ontslag niet primair ligt in het functioneren van [verzoeker] als preventiemedewerker maar “de volgens [verweerster] bedoelde bemoeizucht van [verzoeker] als zijnde bedrijfsleider”. [verzoeker] houdt zich het recht voor om het ontslag aan te vechten wegens kennelijke onredelijkheid. [verweerster] pretendeert dat haar financiële situatie zo slecht is dat reorganisatie noodzakelijk is. De in dat kader door te voeren maatregelen waaronder het inkrimpen van het personeelsbestand ziet enkel op het verkoopklaar maken van het bedrijf aan de huidige directeur [naam directeur] en het op die wijze af kunnen komen van “lastige” mensen waaronder [verzoeker]. De arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en [naam directeur] was verstoord. [verzoeker] is van oordeel dat zijn vrijstelling van arbeid niet gegrond is op bedrijfseconomische redenen doch op een verstoorde arbeidsrelatie. Na de verkregen ontslagvergunning van het CWI is [verweerster] [verzoeker] gaan pesten door 140 uur verlof af te schrijven en maandelijks € 200,00, zijnde een vaste salariscomponent, in te houden. Ondanks zijn tomeloze inzet voelt [verzoeker] zich door de hele gang van zaken als grof vuil aan de kant gezet. 2. Het verweer [verweerster] voert aan dat zij aan de hand van de verleende toestemming van de kantonrechter haar arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft opgezegd tegen 1 augustus 2008. Nu [verzoeker] heeft gesteld dat het ontslag kennelijk onredelijk is, heeft [verzoeker] het onderhavige verzoek in strijd met de wet ingediend. Slechts indien sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden waarbij van [verzoeker] niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst tot 1 augustus a.s. in stand blijft, zouden kunnen leiden tot een inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek. Nu [verzoeker] die bijzondere omstandigheden niet heeft gesteld stuurt hij volgens [verweerster] op deze wijze aan op een snelle beslissing omtrent een ontbindingsvergoeding. [verweerster] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. [verzoeker] heeft dat niet onderbouwd, niet met bescheiden gestaafd en niet aannemelijk gemaakt. [verweerster] merkt op dat een eventueel vertroebelde arbeidsrela-tie tussen [verzoeker] en [naam directeur], die overigens per 1 juni 2008 het bedrijf heeft verlaten, niet impliceert dat er dientengevolge ook sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en [verweerster]. De ontslagaanvraag jegens [verzoeker] is uitsluitend ingegeven door de financiële situatie van [verweerster] en heeft niets met de persoon van [verzoeker] van doen. De ingehouden verlofuren waren het gevolg van een computerberekening en zijn inmiddels gecorrigeerd en het maandelijks ingehouden bedrag van € 200,00 ziet niet op een vaste salariscomponent doch op het stopzetten van een onkostenvergoeding. [verweerster] betwist dat een en ander op pesterijen jegens [verzoeker] ziet. 3. De beoordeling: De kantonrechter merkt op dat uit de overgelegde bescheiden en het ter mondelinge behandeling over en weer gestelde als niet, althans onvoldoende, weersproken vast is komen te staan: -dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten en dat [verzoeker], geboren op 6 april 1964, sedert 15 december 1987 tegen een salaris van laatstelijk € 4.356,37 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, bij [verweerster] in dienst is; -dat de financiële positie van [verweerster] zeer slecht is; -dat het door [verweerster] ingediende ontbindingsverzoek bij het CWI geen verband houdt met het functioneren van [verzoeker]; -dat [verweerster] naar aanleiding van de beschikking van de kantonrechter van 11 juni 2008 de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn met [verzoeker] heeft opgezegd tegen 1 augustus 2008. De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] ontvankelijk is. Op grond van artikel 7:685 lid 1 BW is elke partij te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. De ratio van deze bepaling is erin gelegen dat partijen, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, de mogelijkheid moeten hebben het dienstverband op korte termijn te kunnen beëindigen. In zoverre is het verzoek dan ook ontvankelijk. In het onderhavige geval is het doel van het verzoek kennelijk niet gelegen in het op korte termijn beëindigen van de arbeidsovereenkomst maar in de wens om snel duidelijkheid te krijgen over een aan [verzoeker] toe te kennen vergoeding. Immers, uit de stellingen van [verzoeker] is gebleken dat hij er bewust voor heeft gekozen om geen verweer te voeren in de procedure waarbij [verweerster] toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht en bewust er voor heeft gekozen deze verzoekschriftprocedure te entameren. De wens om snel duidelijkheid te krijgen over een eventueel toe te kennen vergoeding valt niet aan te merken als een verandering van omstandigheden die ontbinding rechtvaardigt waarbij de kantonrechter opmerkt het opmerkelijk te vinden dat in het verzoek in eerste instantie werd verzocht ontbinding tegen 1 september 2008 terwijl (reeds) was opgezegd tegen 1 augustus 2008. Daar komt bij dat van een verstoorde arbeidsrelatie onvoldoende is gebleken terwijl de bedrijfseconomische redenen door [verweerster] genoegzaam zijn aangetoond. Voor zover het [verzoeker] te doen is om een hogere vergoeding dan de RFR-regeling staat hem de weg van artikel 7:681 BW open. De in dat kader te volgen procedure is met meer processuele waarborgen omgeven dan de onderhavige rechtsgang. Zo nodig kan na bewijslevering dan de vraag beantwoord worden of [verweerster] het dienstverband kennelijk onredelijk heeft doen eindigen en of er reden is voor het toekennen van een schadevergoeding ten laste van [verweerster]. Bij gebrek aan belang dient het verzoek van [verzoeker] te worden afgewezen met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten. 4. Beschikt Wijst het verzoek af. Veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerster] gerezen en begroot op € 400,00, zijnde het salaris gemachtigde. Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.