Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8741

Datum uitspraak2008-05-19
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/881 AWBZ en AWB 08/882 AWBZ
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Per 1 januari 2003 is de grondslag voor vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage die verzekerden die verblijven in een op grond van de AWBZ toegelaten instelling verschuldigd zijn gewijzigd. Het uitgangspunt van het Bijdragebesluit zorg is dat het verzamelinkomen wordt verhoogd met een correctie voor buitengewone uitgaven (waaronder ziektekosten). Dit uitgangspunt is voor het eerst toegepast op degenen die vanaf 1 januari 2005 in een AWBZ-instelling zijn opgenomen. Voor verzekerden die op 31 december 2004 een eigen bijdrage verschuldigd waren is een overgangsregeling getroffen. Deze regeling is door de wetgever per 1 januari 2008 beëindigd. Niet kan worden geoordeeld dat de verhoging van de eigen bijdrage per 1 januari 2008 die hiervan het gevolg is, ook al is deze verhoging zeer aanzienlijk, in strijd is met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de wetgever juist met het oog op verzekerden zoals eiser een overgangsregeling heeft getroffen. Daarnaast heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aandringen van de Tweede Kamer de inkomenseffecten van het aflopen van de overgangsregeling verzacht via een gewenningsbijdrageregeling over de maanden januari tot en met april 2008 (Kamerstukken Tweede Kamer, 2007/2008, 31 294, nr. 5). De stelling van eiser dat hij niet is geïnformeerd over de verhoging van de eigen bijdrage die per 1 januari 2008 zou plaatsvinden, kan, wat daarvan ook zei, niet leiden tot een nadere overgangstermijn zoals eiser heeft beoogd. De eigen bijdrage is in dit geval immers conform de wettelijke regeling vastgesteld.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht Reg. nrs. AWB 08/881 AWBZ en AWB 08/882 AWBZ UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tevens op het beroep van [eiser], wonende te [woonplaats], ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de door hem ingediende bezwaarschriften van 4 december 2007 en 26 december 2007 gericht tegen de besluiten van 16 november 2007 en 10 december 2007 van Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten b.v., verweerder. Ontstaan en loop van het geding Eigen bijdrage 2007 Bij besluit van 10 december 2007 heeft verweerder de eigen bijdrage van eiser in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) met ingang van 6 september 2007 vastgesteld op € 1.617,39. Bij brief van 26 december 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 3 februari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 5 februari 2008, heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Hierbij heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 22 februari 2008 heeft verweerder vervolgens eisers bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 10 december 2007 ingetrokken. Eigen bijdrage 2008 Bij besluit van 16 november 2007 heeft verweerder de eigen bijdrage van eiser in het kader van de AWBZ met ingang van 1 januari 2008 vastgesteld op € 1.342,75. Bij brief van 4 december 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 10 december 2007 heeft verweerder een aan de beslissing van 16 november 2007 identieke beslissing afgegeven. Bij brief van 26 december 2007 heeft eiser hiertegen eveneens bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 februari 2008, ingekomen bij de rechtbank op 5 februari 2008, heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschriften. Hierbij heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij besluit van 2 mei 2008 heeft verweerder vervolgens de eigen bijdrage van eiser met ingang van 1 januari 2008 vastgesteld op € 1.503,50. Tegen dit (eerder door eiser ontvangen) besluit heeft eiser bij brief van 24 april 2008 bezwaar gemaakt. Algemeen De zaak is op 6 mei 2008 ter zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn [zoon] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...] Motivering De voorzieningenrechter kan, indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In dit geval wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Eigen bijdrage 2007 Nu verweerder op 22 februari 2008 een beslissing op bezwaar heeft genomen heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep voor zover dat was gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. In zoverre is zijn beroep dan ook niet-ontvankelijk. Het beroep van eiser van 3 februari 2008 wordt geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van verweerder van 22 februari 2008. Verweerder is bij dat besluit inhoudelijk aan eisers bezwaren tegemoetgekomen. Zoals ter zitting namens eiser is bevestigd, resteert nog een geschil over de te vergoeden proceskosten. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat het hierbij gaat om reiskosten, portikosten en om verletkosten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar bij het besluit van 22 februari 2008 terecht heeft afgewezen. In het algemeen is van belang dat in bezwaar wordt onderbouwd en gespecificeerd welke kosten worden gevorderd. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat dit het geval is geweest. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser opgemerkt dat de reiskosten bestaan uit de kosten die hij heeft moeten maken om zijn vader te bezoeken. De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat niet vast is komen te staan dat die kosten noodzakelijk waren voor het indienen van het bezwaar. Ten aanzien van de ter zitting door gemachtigde van eiser geclaimde portikosten overweegt de voorzieningenrechter dat deze kosten niet vallen onder één van de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht limitatief opgesomde kostensoorten, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 22 februari 2008 ongegrond. Eigen bijdrage 2008 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb wordt beslist binnen zes weken of, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld, binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld. Een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Bij brief van 4 december 2007 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 16 november 2007. Toen eiser beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar was de beslistermijn, waarvan niet is gebleken dat deze is verlengd met toepassing van artikel 7:10, derde of vierde lid, van de Awb, verstreken. Eiser mocht dus een beroepschrift, gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, indienen. Verweerder heeft vervolgens op 2 mei 2008 een besluit genomen, waarbij eisers eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2008 is vastgesteld op €1.503,50. Dit besluit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan te merken als een beslissing op bezwaar. Weliswaar wordt inhoudelijk (voor wat betreft het verzamelinkomen) aan één van de bezwaren tegemoetgekomen, maar dit is - zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht - een gevolg van het door de belastingdienst verschaffen van gegevens daarover en staat los van de behandeling van het ingediende bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 16 november 2007. Ook is bij het besluit van 2 mei 2008 op de overige bezwaren niet ingegaan. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het bezwaar van eiser wordt geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 2 mei 2008 en dat een beslissing op dit bezwaar binnen enkele weken zal kunnen worden genomen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het beroep van eiser voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar gegrond is. De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen binnen een termijn van vier weken alsnog te beslissen op eisers bezwaren. Met betrekking tot het verzoek om voorlopige voorziening stelt de voorzieningenrechter vast dat het - gelet op de inhoud van het verzoek - ook is gericht op een beslissing gedurende de behandeling van het bezwaar. Eiser wil immers dat de eigen bijdrage wordt opgeschort of gematigd tot het bedrag dat hij in 2007 per maand aan eigen bijdrage heeft betaald, te weten € 749,17 per maand. Eiser heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat hij ten onrechte rauwelings is geconfronteerd met een aanzienlijke verhoging van de eigen bijdrage. Er zou volgens hem alsnog gedurende vier jaar een overgangsregeling moeten worden toegepast. De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiser de berekening en de hoogte van de eigen bijdrage zoals die is berekend in het besluit van 2 mei 2008 niet bestrijdt. Voor wat betreft de van toepassing zijnde overgangsregeling overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met het besluit van 17 juni 2002, Stb. 2002, 327 (het Bijdragebesluit zorg) is de grondslag voor vaststelling van de hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage die verzekerden die verblijven in een op grond van de AWBZ toegelaten instelling verschuldigd zijn, per 1 januari 2003, gewijzigd. Met ingang van die datum wordt voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen voor de hoge bijdrage uitgegaan van het fiscale verzamelinkomen van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarin de zorg wordt genoten. Voor degenen die op 31 december 2002 een eigen bijdrage verschuldigd waren is in artikel 24 van het Bijdragebesluit zorg per 1 januari 2003 een overgangsregeling opgenomen. Die regeling houdt in dat voor deze verzekerden (hierna: de groep 2002) tot uiterlijk 1 januari 2007 de oude bijdrage blijft gelden, waarbij deze slechts wordt geïndexeerd. Met het besluit van 14 december 2004, Stb. 2004, 675, is in artikel 24 een overgangsmaatregel getroffen voor verzekerden die in het jaar 2003 of 2004 (hierna: de groep 2003/2004) voor het eerst een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd waren en dat op 1 januari 2005 nog steeds zijn. Deze maatregel houdt voor de groep 2003/2004 - kort gezegd - in dat de bijdrage die men op 31 december 2004 verschuldigd was slechts wordt geïndexeerd. Dit is een soortgelijke overgangsmaatregel als voor de groep verzekerden 2002 reeds getroffen was. Deze overgangsregeling zou per 1 januari 2007 voor zowel de groep 2002 als voor de groep 2003/2004 aflopen, zodat per die datum in principe alle verzekerden onder het beoogde eigen bijdrageregime zouden vallen. Met het besluit van 11 september 2006, Stb. 2006, 433, is de overgangsregeling verlengd tot 1 januari 2008. De voorzieningenrechter overweegt dat het uitgangspunt van het Bijdragebesluit zorg is dat het verzamelinkomen wordt verhoogd met een correctie voor buitengewone uitgaven (waaronder ziektekosten). Dit uitgangspunt is voor het eerst toegepast op degenen die vanaf 1 januari 2005 in een AWBZ-instelling zijn opgenomen. Uit de hiervoor vermelde besluiten en de daarbij behorende nota’s van toelichting blijkt dat de voor het verzamelinkomen van belang zijnde buitengewone uitgaven (het gaat hierbij met name om bijzondere ziektekosten) voor zowel de groep 2002 als voor de groep 2003/2004, waartoe eiser behoort, tot 1 januari 2008 op nihil zijn gesteld. Dit in tegenstelling tot het uitgangspunt van het Bijdragebesluit zorg. Deze overgangsregeling is door de wetgever per 1 januari 2008 beëindigd. Anders dan eiser van mening is, kan niet worden geoordeeld dat de verhoging van de eigen bijdrage per 1 januari 2008 die hiervan het gevolg is, ook al is deze verhoging zeer aanzienlijk, in strijd is met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de wetgever juist met het oog op verzekerden zoals eiser een overgangsregeling heeft getroffen. In eisers geval heeft dat tot gevolg gehad dat de eigen bijdrage in de jaren 2003 tot en met 2007 naar een voor hem gunstiger maatstaf is berekend dan het uitgangspunt van het Bijdragebesluit zorg was. Die regeling is in dit opzicht immers eerst per 1 januari 2008 voor alle verzekerden geëffectueerd. Daarnaast heeft de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op aandringen van de Tweede Kamer de inkomenseffecten van het aflopen van de overgangsregeling verzacht via een gewenningsbijdrageregeling over de maanden januari tot en met april 2008 (Kamerstukken Tweede Kamer, 2007/2008, 31 294, nr. 5). De stelling van eiser dat hij niet is geïnformeerd over de verhoging van de eigen bijdrage die per 1 januari 2008 zou plaatsvinden, kan, wat daarvan ook zei, niet leiden tot een nadere overgangstermijn zoals eiser heeft beoogd. De eigen bijdrage is in dit geval immers conform de wettelijke regeling vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat naar verwachting na bezwaar het besluit van 2 mei 2008 zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Aangezien het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond wordt verklaard, wordt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld. Artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op reiskosten van een partij. De gevraagde reiskosten van € 22,20 om de zitting bij de rechtbank bij te wonen, komen voor vergoeding in aanmerking. Artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op verletkosten van een partij. De rechtbank ziet aanleiding voor vergoeding van de verletkosten van de gemachtigde van eiser. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat voor vergoeding van verletkosten een tarief tussen € 4,54 en € 53,09 per uur wordt gehanteerd. De rechtbank acht in dit geval het opgegeven tarief van € 23,- per uur redelijk, waarbij uitgegaan wordt van het opgegeven aantal uren. In totaal wordt het te vergoeden bedrag aan verletkosten derhalve vastgesteld op € 184,-. De door gemachtigde van eiser geclaimde reiskosten om zijn vader te bezoeken, komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat niet vast is komen te staan dat die kosten noodzakelijk waren voor het indienen van het beroep. De geclaimde portikosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten niet vallen onder één van de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht limitatief opgesomde kostensoorten. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep met betrekking tot de eigen bijdrage over 2007 voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk; verklaart het beroep met betrekking tot de eigen bijdrage over 2007 voor zover dat is gericht tegen het besluit van 22 februari 2008 ongegrond; verklaart het beroep met betrekking tot de eigen bijdrage over 2008 voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar gegrond; vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar; draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op eisers bezwaren tegen de eigen bijdrage 2008 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; wijst het verzoek om voorlopige voorziening af; bepaalt dat het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten aan eiser het door hem betaalde griffierecht in zaak AWB 08/881 AWBZ, te weten € 39,-, vergoedt; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in zaak AWB 08/881 AWBZ tot een bedrag van € 206,20, (€ 184,- verletkosten en € 22,20 reiskosten) welk bedrag het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten aan eiser moet vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin op het beroep is beslist, binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. E. Dijt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2008, in tegenwoordigheid van de griffier D. van den Born.