Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8762

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1775, SBR 08/1776 en SBR 08/1777
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schorsing vrijstelling op basis van artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening en een bouwvergunning voor een stadsstrand. De voorzieningenrechter is van oordeel onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn voor het aannemen van de tijdelijkheid van de aanwezigheid van het stadsstrand. Ook het besluit van de gemeente om niet handhavend op te treden wordt geschorst.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 08/1775, SBR 08/1776 en SBR 08/1777 uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2008 inzake [verzoeker], wonende te Utrecht, verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 De verzoeken SBR 08/1775 en SBR 08/1776 hebben betrekking op een tweetal besluiten van verweerder van 3 juni 2008, waarbij verweerder aan de Stichting Utrecht Beach vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een bouwvergunning heeft verleend voor het bouwen van een strandpaviljoen en drie kleine bouwwerken ten behoeve van het stadsstrand en het realiseren van een stadsstrand jaarlijks voor de periode van 1 mei tot 1 oktober voor de duur van vijf jaar met ingang van 1 mei 2007 op het adres Noordpunt, kadastraal bekend gemeente Catharijne secties B, C, en F, nummers 8432, 9452 en 67. 1.2 Het verzoek SBR 08/1777 heeft betrekking op het niet besluiten door verweerder op een verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel als stadsstrand waarop evenementen worden gehouden en het op 26 juni 2008 alsnog genomen besluit terzake van verweerder. 1.3 De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 juli 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn partner [partner]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M.L. Krak, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens de Stichting Utrecht Beach zijn verschenen haar voorzitter [voorzitter] en haar penningmeester [penningmeester] bijgestaan door [x]. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de onderhavige situatie sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, nu het strandpaviljoen en de drie kleine bouwwerken reeds zijn gerealiseerd en het stadsstrand dit jaar nog tot 1 oktober open is. 2.4 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers belang rechtstreeks bij de bestreden besluiten is betrokken, zodat hij kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Weliswaar bedraagt de afstand tussen het stadsstrand en verzoekers appartement 300 meter, maar nu verzoeker op de 12e en 13e verdieping van een appartementencomplex woont, acht de voorzieningenrechter de mogelijkheid aanwezig dat verzoeker geluidsoverlast van het stadsstrand ondervindt. Tussenliggende bebouwing, zoals het sportcomplex kan, gelet op deze situatie, immers niet of nauwelijks een geluidwerend effect uitoefenen. 2.5 Niet in geschil is dat het bouwen van het standpaviljoen en de drie kleine bouwwerken en het realiseren van het stadsstrand in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan Oog in Al, waarin op het perceel de bestemming “groenvoorziening, ecologische verbindingszonde” rust. Voor het realiseren van het project is daarom vrijstelling ex artikel 17, eerste lid, van de WRO verleend. 2.6 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen. 2.7 Verzoeker is van mening dat het niet aannemelijk is dat het stadsstrand niet langer dan vijf jaren op het perceel gevestigd zal zijn. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de omstandigheid dat de vrijstelling voor maximaal vijf jaar is verleend, op zichzelf een onvoldoende waarborg is dat sprake is van een tijdelijke situatie. Het tijdelijke karakter mag slechts worden aangenomen indien daarvoor concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WRO niet mogelijk. Ter zitting heeft verweerder een met de vergunninghouder gesloten overeenkomst van bruiklening overgelegd. In deze overeenkomst geeft de gemeente Utrecht het perceel gedurende vijf jaar in bruikleen aan de vergunninghouder voor het gebruik als stadsstrand, zonder mogelijkheid van verlenging. Bij beëindiging van de bruikleen moet het terrein weer in oorspronkelijke staat worden opgeleverd, onder straffe van een boete. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn voor het aannemen van de tijdelijkheid van de aanwezigheid van het stadsstrand. Weliswaar sluit de overeenkomst verlening nadrukkelijk uit, doch er bestaat nog geen zicht op een vervolglocatie voor het stadsstrand. Voorts neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vergunninghouder in de aanvraag heeft aangegeven het standsstrand tenminste vijf jaren te willen gebruiken. Onder deze omstandigheden is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de WRO. De voorzieningenrechter verwijst ter ondersteuning van zijn oordeel naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 januari 2004 en 22 maart 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl LJN: AO2000 en LJN: AV6238. 2.8 Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de hem in artikel 17, eerste lid, van de WRO gegeven bevoegdheid. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de besluiten van 3 juni 2008 in bezwaar niet in stand kunnen blijven. Om die reden komt het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van deze besluiten voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal de besluiten van 3 juni 2008 schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op verzoekers bezwaar tegen deze besluiten. 2.9 Aan de weigering om handhavend op te treden heeft verweerder ten grondslag gelegd dat voor het stadsstrand een vrijstelling en bouwvergunning is verleend, zodat geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor onder 2.8 is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de besluiten tot het verlenen van de vrijstelling en de bouwvergunning te schorsen, zodat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift. 2.10 Naar vaste rechtspraak zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.11 Verweerder heeft niet onderzocht of in het onderhavige geval sprake is van een bijzondere situatie als hiervoor bedoeld. De door verweerder gegeven motivering om af te zien van handhavend optreden is dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet toereikend. Om die reden komt het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 26 juni 2008 eveneens voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal ook het besluit van 26 juni 2008 schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op verzoekers bezwaar tegen dit besluit. 2.12 De voorzieningenrechter onthoudt zich van een oordeel over het afzien van handhavend optreden tegen de op 28 juni 2008 en 3 juli 2008 gehouden evenementen, nu zij over onvoldoende gegevens hieromtrent beschikt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat er nauwelijks klachten zijn binnengekomen en dat bij controles is gebleken dat de vergunninghouder voldeed aan de voorschriften van de voor het evenement van 28 juni 2008 afgegeven evenementenvergunning alsmede dat voor de activiteiten op 3 juli 2008 geen evenementenvergunning nodig was. Dit standpunt is echter niet met schriftelijke gegevens onderbouwd en wordt door verzoeker betwist. 2.13 In dit stadium ziet de voorzieningenrechter (nog) geen aanleiding om aan de voorlopige voorziening een dwangsom te verbinden. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken van proceskosten die op grond van artikel 8:75 van de Awb, in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor vergoeding in aanmerking komen. Beslissing De voorzieningenrechter, 3.1 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening toe, 3.2 schorst de besluiten van 3 juni 2008 en 28 juni 2008 tot zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissingen op bezwaar, 3.3 bepaalt dat de gemeente Utrecht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 290,- aan hem vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2008. De griffier: De voorzieningenrechter: mr. C.H. Norde mr. D.A.J. Overdijk Afschrift verzonden op: