Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8767

Datum uitspraak2008-05-21
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601085-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontneming, nihil, hennepkwekerij


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/601085-06 (ontneming) Datum uitspraak: 21 mei 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres], [woonplaats]. Raadsman: mr. R.M. Maanicus. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 mei 2008. 1. De vordering De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 54.399,60. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in dier voege dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel thans stelt op € 13.725,=, gebaseerd op één oogst. 2. Grondslag van de vordering Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 18 oktober 2006 is de veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang – de navolgende strafbare feiten: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet, gegeven verbod en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, gepleegd in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 9 maart 2006. 3. Het wederrechtelijk verkregen voordeel De rechtbank heeft gelet op het ambtsedig proces-verbaal nr. PL 0960/06-004331 en PL0960/06-004331 pv wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank komt mede aan de hand van voormelde processen-verbaal tot de nader te noemen schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank gaat er van uit, gezien de toestand van de aangetroffen apparatuur, dat er één keer is geoogst. De raadsman van veroordeelde heeft aangevoerd dat er geen objectieve maatstaven zijn om vast te stellen dat, en zo ja, hoe vaak, (eerder) is geoogst. Hij spreekt in dit verband van natte-vinger-werk. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank op het vonnis van de civiele kamer gewezen van deze rechtbank, waarbij zijn cliënt is veroordeeld om Eneco de wederrechtelijk weggenomen elektriciteit te vergoeden. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk, aldus de raadsman. De veroordeelde heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet eerder heeft geoogst. Hij wilde de hennep kweken om uit de schulden te komen. De situatie is eigenlijk alleen maar verslechterd. Veroordeelde verklaart voorts dat hij deze kwestie graag achter zich wil laten, zodat hij een aanvraag kan indienen voor de Wet Schuldsanering natuurlijke personen. De officier van justitie heeft op het verweer van de raadsman gereageerd. Het verweer van de raadsman inhoudende dat wegens het ontbreken van objectieve maatstaven niet kan worden vastgesteld of eerder is geoogst en dat er dus in het voordeel van de verdachte van moet worden uitgegaan dat dat niet het geval is geweest, wordt verworpen. De raadsman kan worden nagegeven dat sluitend ‘wetenschappelijk’ bewijs inzake het precieze aantal eerdere oogsten in het dossier niet voorhanden is. Wel is in het dossier een tamelijk gedetailleerde beschrijving van de aangetroffen situatie te vinden, waarbij met name aandacht is besteed aan indicatoren van eerdere oogsten. De aanwezigheid van deze indicatoren is bovendien vastgelegd in aan het dossier toegevoegde foto’s. Bedoelde indicatoren zijn vervolgens gewaardeerd door een fraude-inspecteur van de energiemaatschappij en door een brigadier van politie annex coördinator hennepzaken, nader te noemen ‘rapporteurs’. Beiden beargumenteren waarom zij menen een oordeel te kunnen geven omtrent de vraag aangaande eerdere oogsten. Die beargumentering komt in het kort neer op (veel) praktijkervaring en het gebruik van fotoboeken met referentiemateriaal. Het moge duidelijk zijn dat hun deskundigheid daarmee niet voldoet aan de standaard van de in de VS wel gehanteerde Daubert rules. Deskundigheid die wel aan die standaard voldoet is op dit terrein ook niet voorhanden. Uit het ontbreken van een wetenschappelijke gefundeerd denk- en toetsingskader vloeit evenwel niet voort dat de in de praktijk opgedane kennis en ervaring van de fraude-inspecteur en de coördinator hennepzaken in het strafproces zonder betekenis moet blijven. Ook in dit geval ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding. Daarvoor zijn drie aspecten van belang. In de eerste plaats het volgende. De waarde van een deskundig advies is naast de deskundigheid van de deskundige tevens afhankelijk van diens integriteit c.q. onpartijdigheid. Op dat punt heeft de rechtbank geen enkele reden tot twijfel, noch ambtshalve, noch in hetgeen door de verdediging is aangevoerd. Dit eerste aspect hangt samen met het tweede. De rapporteurs tonen zich in hun verslaglegging bewust van het feit dat zij geen wiskundige zekerheden kunnen bieden, pretenderen niet precieze uitspraken te kunnen doen omtrent het aantal eerdere oogsten en komen slechts tot de vaststelling van een vermoedelijke bandbreedte naar aanleiding waarvan voor de bepaling van het wederrechtelijk verkregen vermogen wordt uitgegaan van een voor de verdachte meest gunstige ondergrens. Als laatste reden om de bevindingen van de rapporteurs niet voetstoots ter zijde te schuiven is te noemen dat zij hun standpunt niet alleen deugdelijk beargumenteren maar bovendien documenteren (o.m. middels de hiervoor genoemde foto’s) hetgeen de verdediging concreet handvatten verschaft om de standpunten gemotiveerd en op inhoudelijke gronden, al dan niet na consultatie van eigen ‘deskundigen’, aan te vechten. Natte-vinger-werk, ja, tot zekere hoogte is die kwalificatie juist. In dit geval hebben de rapporteurs evenwel voldoende gemotiveerd aangevoerd om de rechtbank in staat te stellen onderscheid te maken tussen ‘nat’, lees: wel eerdere oogsten, en ‘droog’, lees: geen eerdere oogsten. De vraag ‘Hoe nat?’ is met minder zekerheid te beantwoorden. In elk geval is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde op geld te waarderen voordeel heeft genoten van één (eerdere) opbrengst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van of uit baten van de hiervoor in rubriek 2 genoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 13.725,=. De rechtbank gaat uit van de volgende berekening: Aantal planten 300 Opbrengst per plant 22 gr. (gewijzigd t.o.v. pv) Totale hoeveelheid grammen 300x22 gr. 6600 gr. Verkoopprijs p/gram € 2,37 Bruto opbrengst 6600x€2,37 €15.642,= OPBRENGST €15.642,= Afschrijving installatie € 600,= Inkoop stekjes 300x€1,94 € 582,= Bodem, water en voeding 300x€2,45 € 735,=+ KOSTEN € 1.917,=- €13.725,= Aantal oogsten 1x €13.725,= €13.725,= 4. De verplichting tot betaling Ter terechtzitting is gebleken is dat de benadeelde partij, Eneco Netbeheer B.V., een civiele procedure is gestart jegens veroordeelde om het bedrag aan wederrechtelijk weggenomen elektriciteit te verhalen. De rechtbank heeft hem op 24 oktober 2007 veroordeeld te betalen aan Eneco het bedrag van € 15.612, 37. Het vonnis is inmiddels onherroepelijk. Dit bedrag is hoger dan het door de rechtbank geschatte genoten voordeel van €13.725,=. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het aan de Staat te betalen bedrag lager vast te stellen en wel op nihil. 5. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. 6. DE BESLISSING De rechtbank: stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op nihil; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, M.P. Gerrits-Janssens en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door C. Lith-van den Brink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2008. Mr. Brouwer-Poederbach is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.