Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8780

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6777 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Geschikt voor maatgevende en gangbare arbeid. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

06/6777 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 20 oktober 2006, 06/773 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij Das Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nadere stukken ingezonden, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is in 2000 vanwege vermoeidheidsklachten (CVS/ME) uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd van destijds 52 weken is aan appellante een uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vanaf 2003 is zij voor 16 tot 20 uur arbeidsgeschikt geacht en is haar WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. 1.2. Bij besluit van 10 oktober 2005 heeft het Uwv appellantes WAO-uitkering met ingang van 11 december 2005 beƫindigd, onder de overweging dat appellante primair geschikt is voor de maatgevende arbeid en subsidiair dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder is dan 15%. Bij besluit van 2 maart 2006 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante geschikt is voor de maatgevende arbeid en gangbare arbeid. 2. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard en onder meer overwogen dat er voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden, dat genoegzaam vaststaat dat appellante de door het Uwv voor haar geselecteerde functies kan vervullen en dat voldoende is gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. 3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar belastbaarheid meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Zij heeft steeds geprobeerd om het aantal uren dat zij werkt uit te breiden, maar steeds blijkt dat zij niet meer dan een paar uur per dag kan werken. Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij niet voltijds werkzaamheden kan verrichten heeft zij een rapportage van het Neuropsychologisch Adviesbureau Van der Scheer overgelegd. Drs. E. van der Scheer is neuro-, gezondheidszorg-, arbeids- en gezondheidspsycholoog. Op grond van haar onderzoek heeft zij geconcludeerd dat er sprake is van een verminderde cognitieve belastbaarheid, die wordt gekenmerkt door een stoornis in de volgehouden aandacht. Appellante meent dat op grond van de bevindingen van Van der Scheer een medische urenbeperking dient te gelden in die zin dat zij maximaal 25 uur per week kan werken. Daarnaast is appellante van mening dat in strijd met de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit is gehandeld. 4. De Raad oordeelt als volgt. 4.1. Aan de schatting heeft ten grondslag gelegen dat appellante geschikt is voor haar eigen werk en voor de door het Uwv geselecteerde functies. Appellante heeft dit met name bestreden met het argument dat zij geen arbeid in de volle omvang kan verrichten. 4.2. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv, dat appellante wel in de volle omvang arbeid kan verrichten, onderschreven. Ook de Raad kan dit standpunt onderschrijven. In dit verband merkt de Raad op aan de rapportage van Van der Scheer niet die waarde te kunnen hechten die appellante daaraan toekent. Het onderzoek van Van der Scheer heeft immers meer dan twee jaar na de datum in geding plaatsgevonden. Daarbij geldt dat appellante ten tijde van het onderzoek door Van der Scheer zwanger was. Van der Scheer heeft aangegeven dat zich moeilijk laat uitdrukken wat de impact van de zwangerschap op de onderzoeksresultaten is. Verder komt uit de in de rapportage van dit onderzoek genoemde gegevens naar voren dat appellante in 2006 - eveneens na datum in geding - de ziekte van Pfeiffer heeft doorgemaakt, hetgeen een toename van vermoeidheidsklachten na een eerdere zwangerschap verklaarde. 4.3. Nu er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante niet voltijds werkzaamheden kan verrichten en ook anderszins niet is gebleken dat haar medische beperkingen zijn onderschat leidt dit tot de conclusie dat appellante geschikt geacht kan worden voor haar eigen werk van administratief medewerker. 4.4. De Raad heeft hierbij geen aanwijzingen dat het onderzoek door het Uwv in strijd met de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft plaatsgevonden. 5. De aangevallen uitspraak komt derhalve, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.W.A. Schimmel. CB