Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8783

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/46272, 07/46292, 08/2362
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dublin / gezinsleden / minderjarige partners / toepasselijk art 2, i, Vo 343/2003
Eiser 1 en eiseres zijn minderjarig, eiser 2 is meerderjarig. Eisers betogen dat zij een gezin vormen, omdat eiser 2 na de dood van hun ouders in onderscheidenlijk 1999 en 2000 steeds heeft gezorgd voor zijn jongere broer (eiser 1). Verweerder stelt dat eisers geen gezin vormen als bedoeld in artikel 2 Vo 343/2003, omdat eiser 1 en eiseres door hun duurzame relatie een eigen gezin vormen. Niet in geding is dat eiser 1 en eiseres minderjarig zijn. Eisers hebben verklaard in Mongolië te zijn gehuwd maar zijn daarop teruggekomen. Gelet hierop en gelet op de minderjarigheid had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar (de juistheid van) die latere verklaringen. Op grond van artikel 2, aanhef en onder i Vo 343/2003 kan niet worden ingeroepen om, zoals verweerder meent, te concluderen dat eiser 1 en eiseres gehuwd zijn en niet vallen onder het bereik van artikel 2 aanhef en onder h Vo 343/2003 en hen aldus de bescherming te ontzeggen die minderjarigen in het kader van Vo 343/2003 toekomt. Gelet op de ratio van Vo 343/2003 dient de eenheid van het gezin te worden beschermd. Op grond van artikel 15, derde lid Vo 343/2003 herenigen de lidstaten een niet begeleide minderjarige asielzoeker die in een andere lidstaat één of meer familieleden heeft die voor hem kunnen zorgen, indien mogelijk, met deze verwant(en), tenzij dit niet in het belang van de minderjarige is. De Oostenrijkse autoriteiten hebben een terugnameverzoek voor eiser 2 afgewezen omdat Tsjechië mogelijk verantwoordelijk kan worden geacht, gelet op de verantwoordelijkheid van Tsjechië voor het asielverzoek van eiser 1 en eiseres. Tsjechië heeft het overnameverzoek voor eiser 2 geweigerd omdat hij in Tsjechië onbekend is en de Tsjechische autoriteiten voor toepassing van artikel 15 Vo 343/2003 geen aanleiding zien. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder aan deze weigering geen consequenties heeft verbonden, nu verweerder eerst kennelijk wel aanleiding heeft gezien eisers bij elkaar te houden. Nu verweerder evenmin verdere pogingen heeft ondernomen om eisers gezamenlijk aan een andere lidstaat over te dragen zijn de besluiten in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers hebben verklaard dat eiser 1 zwaar getraumatiseerd is en zonder hulp van eiser 2 niet in staat is een compleet beeld van zijn asielmotieven te geven.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 07/46272, 07/46292, 08/2362 Uitspraak in het geding tussen: [eiser 1], geboren op [geboortedatum] september 1990 (eiser 1), [eiseres], geboren op [geboortedatum] maart 1990 (eiseres), mede ten behoeve van hun minderjarige kind [kind], geboren op [geboortedatum] 2007, IND dossiernummer 0705.19.0001, [eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1971 (eiser 2) IND dossiernummer 0706.07.0244, allen van Mongoolse nationaliteit, gemachtigde mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht; en De Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 20 mei 2007 hebben eiser 1 en eiseres aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 11 december 2007 heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de behandeling. Bij brief van 11 december 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 2 januari 2008. Op 7 juni 2007 heeft eiser 2 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. Bij brief van 18 januari 2008 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 31 januari 2008. De beroepen zijn ter zitting van 17 juni 2008 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003). 2.2 Tsjechië heeft niet tijdig gereageerd op de overnameverzoeken voor eiser 1 en eiseres. Op grond van artikel 18, zevende lid Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding. Op 16 oktober 2007 heeft Tsjechië de overnameverzoeken op grond van artikel 9, vierde lid Vo 343/2003 alsnog expliciet aanvaard. Oostenrijk heeft op 7 december 2007 het terugnameverzoek voor eiser 2 op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c Vo 343/2003 aanvaard. 2.3 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14 Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen. Eisers betogen dat zij een gezin vormen, omdat eiser 2 na de dood van hun ouders in onderscheidenlijk 1999 en 2000 steeds heeft gezorgd voor zijn jongere broer (eiser 1). Zij stellen dat zij door de afwijzing van de asielverzoeken ten onrechte van elkaar zullen worden gescheiden. In dat verband stellen eiser 1 en eiseres dat zij minderjarig zijn. Verweerder stelt dat eisers geen gezin vormen als bedoeld in artikel 2 Vo 343/2003, omdat eiser 1 en eiseres door hun duurzame relatie een eigen gezin vormen. Verweerder wijst in dat verband op artikel 2, aanhef en onder i Vo 343/2003, volgens welke bepaling ongehuwde paren met een duurzame relatie op een vergelijkbare manier worden behandeld als gehuwde paren. Omdat zij als gehuwd worden aangemerkt kunnen eiser 1 en eiseres volgens verweerder ook niet als niet-begeleide minderjarig in de zin van artikel 2, aanhef en onder h Vo 343/2003 worden beschouwd. Niet in geding is dat eiser 1 en eiseres minderjarig zijn. Verweerder merkt terecht op dat zij in hun eerste gehoren hebben verklaard dat zij in 2006 in Mongolië zijn gehuwd. Zij zijn daar later echter op terug gekomen, en hebben toen uitgelegd dat zij zo hebben verklaard omdat zij vreesden (opnieuw) te worden gescheiden. Gelet op die latere verklaring en in aanmerking genomen hun minderjarigheid had het op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar (de juistheid van) die latere verklaringen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit algemeen toegankelijke informatie omtrent het huwelijksrecht in Mongolië blijkt dat het voor minderjarigen in Mongolië niet mogelijk is om te trouwen. Op grond van artikel 2, aanhef en onder i Vo 343/2003 worden ongehuwde paren met een duurzame relatie op een vergelijkbare manier behandeld als gehuwde paren. Van gelijkstelling van ongehuwde paren met gehuwde paren is echter geen sprake. Die bepaling kan dan ook niet worden ingeroepen om, zoals verweerder meent, te concluderen dat eiser 1 en eiseres gehuwd zijn en niet vallen onder het bereik van artikel 2 aanhef en onder h Vo 343/2003 en hen aldus de bescherming te ontzeggen die minderjarigen in het kader van Vo 343/2003 toekomt. 2.4 Gelet op de ratio van Vo 343/2003 en het gestelde in paragraaf 6 van de Preambule bij Vo 343/2003, dient de eenheid van het gezin te worden beschermd. Op grond van artikel 15, derde lid Vo 343/2003 herenigen de lidstaten een niet begeleide minderjarige asielzoeker die in een andere lidstaat één of meer familieleden heeft die voor hem kunnen zorgen, indien mogelijk, met deze verwant(en), tenzij dit niet in het belang van de minderjarige is. Verweerder heeft voor eiser 2 een terugnameverzoek aan Oostenrijk gericht. Dit verzoek is in eerste instantie door de Oostenrijkse autoriteiten afgewezen omdat Tsjechië mogelijk verantwoordelijk kan worden geacht voor het asielverzoek van eiser 2, gelet op de verantwoordelijkheid van Tsjechië voor het asielverzoek van eiser 1 en eiseres. Verweerders overnameverzoek voor eiser 2 is door Tsjechië geweigerd omdat hij in Tsjechië onbekend is en de Tsjechische autoriteiten voor toepassing van artikel 15 Vo 343/2003 geen aanleiding zien. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder aan deze weigering geen consequenties heeft verbonden, nu verweerder eerst kennelijk wel aanleiding heeft gezien eisers bij elkaar te houden. Nu verweerder evenmin verdere pogingen heeft ondernomen om eisers gezamenlijk aan een andere lidstaat over te dragen zijn de besluiten in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers hebben verklaard dat eiser 1 zwaar getraumatiseerd is en zonder hulp van eiser 2 niet in staat is een compleet beeld van zijn asielmotieven te geven. 2.5 De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten worden wegens strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. 2.6 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Ten aanzien van het bedrag van de te vergoeden proceskosten overweegt de rechtbank dat in dit geval sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar het Bpb en Bijlage C2 van het Bpb, dan ook worden bepaald op € 644,=, nu de gemachtigde het beroep heeft ingesteld (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de besluiten van 11 december 2007 en 18 januari 2008; - bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvragen dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. M.A.A. ter Meer – Siebers, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van der Kris in tegenwoordigheid van mr. M.H.B. Boksebeld als griffier, op De griffier is buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen. Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.