Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8784

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6562 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende arbeidskundige grondslag. Eerst in hoger beroep toereikende motivering. Beheersing Nederlandse taal.


Uitspraak

06/6562 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 november 2006, 06/677 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 26 september 2005 heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 27 november 2005 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. 1.2. Bij besluit van 20 februari 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft tijdens de beroepsfase aangegeven dat de gronden tegen de medische component van de schatting niet gehandhaafd blijven. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. 2. In hoger beroep heeft appellante zich onder meer op het standpunt gesteld dat gedaagde onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ondanks de signaleringen passend zijn. Voorts kan appellante enkele van de functies niet vervullen omdat zij de Nederlandse taal niet goed genoeg beheerst. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat gedaagde op goede gronden de uitkering heeft ingetrokken. 3.1. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat het Uwv met de als bijlage bij het verweerschrift aan de Raad toegezonden rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Schipper van 3 januari 2007 genoegzaam heeft aangetoond waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies op de in geding zijnde datum als geschikt voor appellante zijn aan te merken. Uit de rapportage blijkt dat de belasting van de functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden. Echter, nu het Uwv eerst in hoger beroep een uitputtende toelichting heeft gegeven, is niet voldaan aan de door de Raad geformuleerde eisen ten aanzien van de motivering. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit worden dan ook vernietigd. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven evenwel in stand. 3.2. De grief van appellante dat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, faalt. De Raad overweegt dat in meerdere van zijn uitspraken het standpunt van het niet tot nauwelijks beheersen van de Nederlandse taal aan de orde is geweest en dat de Raad daarin heeft overwogen dat dit er niet aan in de weg staat dat eenvoudige productiematige werkzaamheden waarbij lezen en schrijven op zeer basaal niveau plaatsvinden, kunnen worden geduid. Dat geldt zonder meer voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat het niveau waarop en de mate waarin appellante Nederlands moet kunnen lezen en schrijven zeer laag is. 4. De Raad acht termen aanwezig om, op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in eerste aanleg en € 644,-- in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigd dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstiuut werknemersverzekeringen in de kosten van appellante tot een bedrag groot € 1.288,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. CB