Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8815

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5653 WAO + 08/2981 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Nader besluit. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig?


Uitspraak

06/5653 WAO + 08/2981 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 augustus 2006, 06/201 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 25 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 22 mei 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Namens appellante is niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was werkzaam als inpakster groente/fruit toen zij zich op 9 december 1997 ziek meldde. Na het verstrijken van de wettelijke wachttijd ontving appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 7 november 2000 heeft het Uwv de uitkering herzien naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 15 tot 25%. Appellante is per 1 juni 2003 gaan werken als administratief medewerkster voor twintig uur per week. 1.2. Op 5 november 2003 heeft appellante zich wederom ziek gemeld. 1.3. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2004 met ingang van 5 januari 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het Uwv geweigerd de uitkering van appellante met een verkorte wachttijd te herzien. Het tegen het besluit van 4 november 2004 gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 december 2005 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Wat betreft de medische grondslag is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek zoals verricht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid die aan een dergelijk onderzoek moeten worden gesteld en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Voor wat betreft het arbeidskundige aspect is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop het gewijzigde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem is toegepast in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. 3.1. Tegen het oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van bestreden besluit 1 is in hoger beroep aangevoerd dat appellante verder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. 3.2. De Raad stelt voorop dat de beroepsgronden met betrekking tot de gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv meegedeeld dat het besluit van 28 januari 2005 niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 4.1. Bij het besluit van 22 mei 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard. De Raad heeft in zijn uitspraak van 2 maart 2007 (LJN: AZ9652) de zogenoemde maximering van de omvang van de maatman op 38 uur per week onverbindend verklaard. De omvang van de maatman van appellante bedraagt 43,46 uur per week. De mate van arbeidsongeschiktheid verandert hierdoor in ruim 22%. Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met ingang van 5 januari 2005 de aan appellante toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, heeft hersteld. Tevens heeft het Uwv de kosten van bezwaar vergoed. 4.2. De Raad stelt vast dat bestreden besluit 2 niet tegemoet komt aan het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt het beroep tegen bestreden besluit 1 dan ook geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2 en om die reden dan ook in het kader van de beoordeling van het hoger beroep van appellante betrokken. 5.1. Wat betreft het door appellante in hoger beroep aangevochten oordeel van de rechtbank omtrent de medische grondslag van bestreden besluit 1 ziet de Raad geen aanleiding daarover een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 2 juli 2004 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellante beperkt geacht ten aanzien van met name rug- en polsklachten en allergieën. De Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bevat beperkingen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen heeft appellante op een aantal onderdelen meer beperkt geacht dan de verzekeringsarts en een nieuwe FML opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft wat betreft de psychische klachten aangegeven dat deze omstreeks maart/april 2004 in remissie zijn geraakt. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, is de Raad - evenals de rechtbank - niet gebleken. Gelet op een en ander heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van bestreden besluit 1 onderschreven. 5.2.1. Wat betreft het mede tegen bestreden besluit 2 gericht geachte beroep ziet de Raad geen aanleiding om over de medische grondslag ervan anders te oordelen dan onder punt 5.1. is weergegeven. 5.2.2. Blijkens bestreden besluit 2 handhaaft het Uwv niet langer de in het bestreden besluit 1 neergelegde arbeidskundige grondslag van de schatting. Gelet hierop dient, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen bestreden besluit 1 alsnog gegrond te worden verklaard. 5.2.3. Het beroep voor zover dat geacht moet worden te zijn gericht tegen het bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. 5.3. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,--. Het Uwv heeft in het besluit van 22 mei 2008 aangegeven over te gaan tot vergoeding van de kosten van bezwaar en tegen de hoogte daarvan is appellante niet opgekomen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit; Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M.D.F. de Moor. CB