Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8823

Datum uitspraak2008-07-01
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08-3765
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Opvang in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Spoedeisend belang ontbreekt. Voorlopige voorziening afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 3765 uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2008 in de zaak van: [verzoekster], mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen verblijvende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder, 1. Procesverloop Op 26 maart 2008 is namens verzoekster bij verweerder een aanvraag ingediend om maatschappelijke opvang op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), in de vorm van een pensionplek, dan wel een woonvoorziening die geschikt is voor bewoning voor verzoekster en haar kinderen. Op 24 april 2008 is namens verzoekster bezwaar gemaakt wegens het niet (tijdig) beslissen op de aanvraag. Bij schrijven van 28 april 2008 is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij schrijven van 24 juni 2008 heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag van 26 maart 2008 buiten behandeling wordt gelaten. Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 juni 2008, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C. Timmer - van der Hoeven. 2. Overwegingen 2.1 Verzoekster heeft op 26 maart 2008 bovengenoemde aanvraag ingediend. Bij deze aanvraag heeft verzoekster aangegeven dat zij en haar twee minderjarige kinderen - waarvan één 17 jaar oud en de ander 9 jaar oud - onlangs zijn teruggekomen uit Groot-Brittannië en dat zij thans in Nederland verblijven zonder vaste woon- of verblijfplaats. Verzoekster en haar kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft aangegeven dat er een noodsituatie is ontstaan en dat het zwervende bestaan de gezondheid van met name de kinderen schaadt. Verzoekster kan zich met haar kinderen niet melden bij de nachtopvang van het Leger des Heils, nu deze opvang niet geschikt is voor verblijf met kinderen. In het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster verzocht om te bepalen dat verweerder hangende de bezwaarprocedure een woonvoorziening beschikbaar moet stellen die geschikt is voor verblijf met kinderen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van de Wmo recht heeft op maatschappelijke opvang. Er dient in geval van verzoekster en haar kinderen een individuele voorziening te worden getroffen, omdat de nachtopvang in Haarlem voor verzoekster en haar kinderen niet geschikt is. Ter zitting is namens verzoekster nog naar voren gebracht dat bij haar sprake is van psychosociale problemen, eruit bestaande dat zij niet (zelfstandig) in staat is woonruimte te bemachtigen en te behouden. Daarom is in geval van verzoekster de Wmo van toepassing en heeft verzoekster op grond van artikel 4 Wmo recht op een individuele (woon)voorziening. Tevens heeft verzoekster zich beroepen op diverse internationale bepalingen. 2.2 Verweerder heeft bij schrijven van 24 juni 2008 in algemene bewoordingen aan verzoekster meegedeeld dat haar aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Volgens verweerder is een woning of plaatsing in een pension geen voorziening die in het kader van in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2007 (hierna: de Verordening), welke is gebaseerd op de Wmo, kan worden verstrekt. Voorts heeft verweerder aangegeven dat indien een persoon dakloos is geworden, diegene zich kan melden bij de afdeling Bijzondere doelgroepen van verweerders afdeling Sociale Zaken en werkgelegenheid voor een pensionplaats. Als verzoekster in aanmerking wenst te komen voor een woning kan zij zich inschrijven bij Woonservice en daar kan ook een urgentieverklaring worden aangevraagd. Bij schrijven van 26 juni 2008 heeft verweerder aangegeven de aanvraag van verzoekster (tevens) te hebben opgevat als een verzoek om plaatsing in een pension en bijzondere bijstand voor de daaraan verbonden kosten in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Het verzoek om plaatsing in een pension is beoordeeld in het kader van de Richtlijn "Opvang in pension Wilhelmina en pension Spaarnezicht". Vanwege de in die Richtlijn genoemde criteria komt verzoekster niet in aanmerking voor een pensionplek. Verzoekster is volgens verweerder verwijtbaar dakloos geworden, door zonder huisvesting te regelen in Nederland toch te zijn vertrokken uit Londen, alwaar zij over een woning en een uitkering beschikte. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.3 Op grond van artikel 6:20, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft een bestuursorgaan, indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht een besluit op de aanvraag te nemen. In het derde lid is bepaald dat indien het bestuursorgaan een besluit op de aanvraag neemt, het daarvan onverwijld mededeling doet aan het orgaan waarbij het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig beslissen aanhangig is. Volgens het vierde lid wordt het bezwaar of beroep geacht mede gericht te zijn tegen het besluit op de aanvraag. 2.4 Gelet hierop wordt het bezwaar van 24 april 2008 geacht gericht te zijn tegen het besluit van 24 juni 2008, waarbij verweerder heeft aangegeven de aanvraag van verzoekster op grond van de Wmo buiten behandeling te laten. Wat betreft de voorlopige voorziening van 28 april 2008 is dan ook sprake van processuele connexiteit met het bezwaarschrift van 24 april 2008. 2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.6 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of sprake is van een spoedeisend belang zoals bedoeld in artikel 8:81 Awb en overweegt hiertoe als volgt. 2.7 Ter zitting is naar voren gekomen dat verzoekster in 1989 naar Nederland is gekomen. In 2001 is zij vanuit de gemeente Haarlem met twee kinderen vertrokken naar Groot-Brittannië. Bij haar vertrek was sprake van een schuld aan de woningbouwvereniging wegens achterstallige huur en opknapkosten van de woning, omdat de woning bij vertrek van verzoekster bleek te zijn uitgewoond. Daarnaast was sprake van een aanzienlijke schuld bij de afdeling Sociale zaken van de gemeente Haarlem. Verzoekster heeft deze schulden nimmer afbetaald. Gebleken is dat verzoekster tot op heden geen regeling met de woningbouwvereniging heeft getroffen voor afbetaling van haar huurschuld, en ook voor verzoeksters overige schulden is nog geen regeling getroffen. In februari 2008 is verzoekster weer naar Nederland gekomen, omdat haar kinderen niet meer woonachtig wilden zijn in Groot-Brittanië. Verzoekster heeft op voorhand geen woonruimte in Nederland geregeld. Verzoekster en haar kinderen hebben afwisselend onderdak gevonden bij familie en kennissen. Voorts is gebleken dat verzoekster nog drie volwassen kinderen heeft die woonachtig zijn in Zaanstad. Ook is naar voren gekomen dat verzoeksters zoon van 17 jaar oud, inmiddels onderdak heeft gevonden bij vrienden. Verzoekster heeft zich nog niet ingeschreven bij Woonservice voor het verkrijgen van een woning. Ook heeft zij haar kinderen nog niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Wel zijn er op dit moment gesprekken tussen verzoekster en maatschappelijk werk gaande om uit de vooromschreven situatie te geraken. Verzoekster heeft bij maatschappelijk werk aangegeven woonruimte te zoeken voor haar en haar jongste kind. 2.8 De voorzieningenrechter is op grond van vooromschreven situatie van oordeel dat - nog daargelaten de vraag of de Wmo in geval van verzoekster van toepassing is - thans een spoedeisend belang ontbreekt voor het treffen van een voorlopige voorziening zoals gevraagd. Er is geen sprake van een acute noodsituatie, terwijl evenmin is gebleken dat niet kan worden gewacht op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Verzoekster verblijft op dit moment bij familie en kennissen, terwijl niet is aangetoond of gebleken dat verzoekster op korte termijn geen gebruik meer kan maken van deze opvang. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van verzoekster zelf was om, komende vanuit Groot-Brittanië, voor zichzelf en haar kinderen woonruimte te regelen. Daarnaast is niet gebleken ten aanzien van verzoeksters minderjarige kinderen dat de woonsituatie zoals deze nu bestaat volstrekt onhoudbaar is geworden, dat de kinderen niet naar school kunnen of dat hun geestelijk welzijn gevaar loopt. Voorts acht de voorzieningenrechter het van belang dat verweerder, zoals ter zitting naar voren is gekomen, niet stilzit en daadwerkelijk probeert om met verzoekster en hulp van maatschappelijk werk tot een bevredigende oplossing te komen. Dat hiertoe van de zijde van verzoekster ook inspanningen worden verwacht, acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. 2.9 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.10 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 1 juli 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.