Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8834

Datum uitspraak2008-06-12
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/872
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Van strijd met het bestemmingsplan is geen sprake. Nu uit het welstandsadvies niet kan worden afgeleid dat de welstandscommissie het bouwplan in volle omvang heeft beoordeeld kon verweerder zich niet zonder nader onderzoek naar de omvang van de beoordeling door de welstandscommissie op dat advies baseren.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 08/1536 GEMWT Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van: [naam] en [naam], wonend te Enkhuizen, verzoekers, gemachtigde mr. E. Kronemeijer, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Op 16 mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen verzocht om verlening van een reguliere bouwvergunning voor het geheel plaatsen van een speelvoorziening op de groenstrook gelegen tussen de [straatnaam], de [straatnaam] en de [straatnaam], kadastraal bekend gemeente Enkhuizen, [sectie X], nummer [nummer]. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft verweerder de reguliere bouwvergunning verleend. Bij brief van 22 mei 2008 hebben verzoekers tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 mei 2008 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 30 mei 2005, waar verzoekers, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij zijn gemachtigden [naam] en [naam], beiden werkzaam bij de gemeente Enkhuizen. Motivering 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2. Het onderhavige project ziet op de realisering van een speelvoorziening van 25,00 meter breed en 12,50 meter diep. Eén van de lange zijdes zal worden voorzien van een geluidswand met een hoogte van 1,25 meter, welke aan de korte zijde voor een klein deel wordt omgezet. Eén van de korte zijdes zal voorts worden voorzien van een klimwand van 5,00 meter breed en 3,00 meter hoog. 3. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak is de volgende regelgeving met name van belang. Ingevolge artikel 40, onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 45, eerste lid, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd. Ingevolge artikel 50, vierde lid, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het eerste lid de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46. 4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het project in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorts is het college bevoegd de aanhoudingsplicht te doorbreken nu het project ook met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan in overeenstemming is. Nu aan de door de welstandscommissie gestelde voorwaarde voorts is voldaan, is de bouwvergunning terecht verleend, aldus verweerder. 5. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2000 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer AA7505) stellen verzoekers dat het project in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoekers stellen in dat verband verder dat geen sprake is van een speelvoorziening, maar van een sportvoorziening. Verzoekers stellen voorts dat het besluit niet kan worden gedragen door het onzorgvuldig tot stand gekomen welstandsadvies. 6. Op het betrokken perceel rust op grond van het bestemmingsplan “Oude Gouw” de bestemming “Openbaar Groen”. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de bestemmingsplanvoorschriften zijn de op de kaart voor openbaar groen aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, waterpartijen en tuinen met in- en uitritten, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, alsmede voor de daarbij behorende verhardingen. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd welke in de bestemming passen, alsmede die welke passen in de bestemmingen zoals genoemd in de artikelen 11 en 12 van deze voorschriften. 7. Ten aanzien van de stelling van verzoekers, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2000, dat het project in strijd is met het bestemmingsplan omdat met de realisering van het project niet langer de groenfunctie van de onderhavige gronden voorop staat, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Nu de onderhavige gronden in het bestemmingsplan “Oude Gouw”, anders dan de gronden in de aangehaalde uitspraak, niet enkel zijn bestemd voor groenvoorzieningen en paden, maar (tevens) voor (onder meer) speelvoorzieningen, volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verzoekers niet. Voor de stelling dat de groenfunctie in de bestemming “Openbaar Groen” zou moeten overheersen is ook overigens geen aanknopingspunt in het bestemmingsplan te vinden. Zo zijn in de bebouwingsvoorschriften bijvoorbeeld geen maximaal te bebouwen oppervlakte of maximale afmetingen van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. De stelling van verzoekers dat het onderhavige project niet kan worden aangemerkt als een speelvoorziening, maar dient te worden aangemerkt als een sportvoorziening en om die reden niet op de onderhavige locatie kan worden gerealiseerd, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Nu in het bestemmingsplan geen omschrijving van “speelvoorzieningen” is opgenomen kan worden aangesloten bij hetgeen daaronder in het dagelijks spraakgebruik wordt verstaan. Daarbij moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter tevens worden gedacht aan een voetbal- en basketbalveldje met klimwand met de onderhavige afmetingen (van 25,00 meter bij 12,50 meter). Onder sportvoorzieningen dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgens vast spraakgebruik veeleer voorzieningen als bijvoorbeeld voetbal- dan wel hockeyvelden te worden verstaan. Gelet op het voorgaande is van strijd met het bestemmingsplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. 8. Gebleken is dat op 15 december 2007 voor het betrokken gebied een voorbereidingsbesluit is genomen. Ingevolge het ontwerpbestemmingsplan “Noord/Oude Gouw” zijn de onderhavige gronden bestemd voor “Groenvoorzieningen”. Ingevolge artikel 22, onder A, onder 3 van de planvoorschriften van het ontwerpbestemmingsplan zijn de op de kaart voor groenvoorzieningen aangewezen gronden bestemd voor speelvoorzieningen. 9. Nu de onderhavige gronden ook in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan zijn aangewezen voor speelvoorzieningen is van strijd van het project met het ontwerpbestemmingsplan geen sprake. Om die reden kon dan ook op grond van artikel 50, vierde lid, van de Woningwet de naar aanleiding van het genomen voorbereidingsbesluit geldende aanhoudingsplicht worden doorbroken. 10. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat van een gedegen welstandsadvies geen sprake is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 11. De welstandscommissie heeft op 28 mei 2008 een advies uitgebracht. In de in dat advies opgenomen planomschrijving wordt vermeld: “De aanvraag betreft de aanleg van een omheind trapveldje op een terrein bij de [straatnaam], de [straatnaam] en de [straatnaam] te Enkhuizen. De omheining van het trapveld is grotendeels een open gaaswerk en wordt aan een lange zijde gevormd door een dichte geluidswerende wand van 150 cm hoog, welke aan de korte zijde voor een klein deel wordt omgezet. Aan de buitenzijde van de wand worden struiken geplaatst. Het plan is ook in 2006/2007 voorgelegd aan de commissie en leidde toen tot een negatief advies (brief WZNH d.d. 22-02-2007), vanwege het bezwaar uit oogpunt van welstand tegen een hoog geluidsscherm naast het trapveld.” Daarnaast wordt overwogen: “De commissie vindt echter dat de hoogte van 150 cm nog te veel een barrière vormt die de groene ruimte in tweeën splitst. Het doorzicht wordt teveel ontnomen en doet afbreuk aan de openheid en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De commissie adviseert de hoogte van de lange zijde terug te brengen naar 125 cm, gemeten vanaf het trapveld. Bij deze hoogte acht de commissie dat de open zichtlijnen voldoende gerespecteerd zijn.” 12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting weliswaar dat de welstandscommissie bij de beoordeling de beschikking heeft gehad over de aan de onderhavige aanvraag ten grondslag liggende bouwtekening waarop (ook) de klimwand staat ingetekend, uit het advies zelf kan evenwel op geen enkele wijze worden afgeleid dat de welstandscommissie het bouwplan in volle omvang, derhalve inclusief de dichte klimwand van 5,00 meter breed en 3,00 meter hoog, heeft beoordeeld. Gelet op het belang dat de welstandcommissie hecht aan het respecteren van open zichtlijnen en daarmee de openheid van de groene ruimte, is het van belang te weten of de commissie de klimwand aanvaardbaar acht, die immers (ook) voor een deel het zicht op de groene ruimte ontneemt. Dit klemt te meer nu het vorige bouwplan niet voorzag in het realiseren van een dichte klimwand van 5,00 breed en 3,00 hoog en de commissie zich dus niet eerder over de klimwand heeft uitgelaten. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich niet zonder nader onderzoek naar de omvang van de beoordeling door de welstandscommissie op dat advies heeft kunnen baseren. 11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit is genomen in strijd met het in artikel 3:9 van de Awb neergelegde vereiste dat verweerder zich ervan vergewist dat een verkregen advies volledig is en de in artikel 3:46 van de Awb neergelegde voorwaarde dat een besluit op een deugdelijke motivering berust. 13. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als hierna aangegeven. 12. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het primaire besluit van 20 mei 2008 wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist; - bepaalt dat verweerder aan verzoekers het griffierecht ten bedrage van € 145,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst de gemeente Enkhuizen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden; - bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoekers. Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2008 door mr. L. van Es, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. griffier voorzieningenrechter