Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8841

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7324 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling hoogte van bijzondere bijstand voor dieetkosten. Berekening van Voedingscentrum.


Uitspraak

06/7324 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 november 2006, 05/4222 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College) Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Appellante is in persoon verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante komt sinds 1998 in aanmerking voor periodieke bijzondere bijstand voor de (meer)kosten van een dieet ten behoeve van zoon [N.] en dochter [J.]. Beide kinderen hebben een koemelkallergie. Appellante ontving hiervoor laatstelijk bijzondere bijstand tot een bedrag van € 68,58 per kind per maand. In het kader van een heronderzoek naar de voortzetting van de bijzondere bijstandsverlening is appellante op 24 juni 2005 op spreekuur geweest bij R.H.C.J. Mentink, verzekeringsarts verbonden aan WOSM, een sociaal medisch adviesbureau. De verzekeringsarts stelde vast dat sprake was van een ongewijzigde medische indicatie voor een dieet passend bij een koemelkallergie. De berekening van de meerkosten volgens het Voedingscentrum valt echter lager uit dan de tot dan toe aan appellante verstrekte vergoeding, aldus het advies van arts Mentink van 24 juni 2005. 1.2. Het College heeft bij besluit van 6 september 2005 de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende dieetkosten met ingang van 1 september 2005 voortgezet tot een bedrag van € 37,56 per maand voor [N.] en € 35,39 per maand voor [J.]. 1.3. Bij besluit van 31 oktober 2005 heeft het College de door appellante tegen het besluit van 6 september 2005 ingediende bezwaren ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2005 ongegrond verklaard. 2.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 3. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 3.1. Tussen partijen is in geding de vraag of het College op goede gronden de hoogte van de noodzakelijk te achten en voor bijzondere bijstand in aanmerking komende (meer)kosten van een dieet ten behoeve van de kinderen van appellante ingaande 1 september 2005 heeft vastgesteld op € 37,56 per maand voor [N.] en € 35,39 per maand voor [J.]. 3.2. De Raad stelt vast dat het College zich bij de bepaling van de meerkosten van het door de kinderen van appellante gevolgde dieet heeft gebaseerd op de uitkomsten van een medisch onderzoek van 24 juni 2005, waarbij de arts gebruik heeft gemaakt van een berekening van het Voedingscentrum. Uit deze berekening volgt dat de meerkosten van een koemelkeiwitvrij dieet ten opzichte van de referentievoeding voor zoon [N.] (14 jaar) en dochter [J.] (12 jaar) op jaarbasis zijn becijferd op € 450,74 (€ 37,56 per maand) respectievelijk op € 424,70 (€ 35,39 per maand). 3.3. De Raad is niet gebleken dat het onderzoek van de arts Mentink en zijn advies van 24 juni 2005 niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen voldoen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de arts blijkens zijn advies in zijn onderzoek geen aanwijzingen heeft kunnen vinden om een andere berekeningswijze te hanteren dan de (nieuwe) berekening van het Voedingscentrum. 3.4. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om de berekening van het Voedingscentrum voor onjuist te houden. Appellante heeft dit evenmin met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt. Het door appellante gestelde schoolverzuim wegens ziekte van haar beide kinderen maakt dat niet anders. 3.5. Tot slot overweegt de Raad dat appellante aan het feit dat zij lange tijd een hogere dieetkostenvergoeding heeft ontvangen niet het recht kan ontlenen dat deze (ongewijzigd) wordt voortgezet. 3.6. Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat het College aan appellante tot een hoger bedrag bijzondere bijstand had moeten verstrekken dan het heeft gedaan. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 3.7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en K. Zeilemaker en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) Th.C. van Sloten. (get.) N.L.E.M. Bynoe. AR