Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8848

Datum uitspraak2008-07-21
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 07/775
Statusgepubliceerd


Indicatie

Navorderingsaanslag en boete vernietigd. Niet aannemelijk dat eiser door arbeid verworven (neven)inkomsten heeft genoten.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer procedurenummer: AWB 07/775 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde mr. A. Speksnijder, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden, en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder, gemachtigde B. Meeuwsen. Procesverloop Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H47) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.326,--. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiser bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van € 2.663,--. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 maart 2007 de navorderingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 29 maart 2007, per fax ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2008 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te bieden om schriftelijk te reageren op een niet eerder opgeworpen stelling van eiser. Bij brief van 13 mei 2008 heeft verweerder van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser gemachtigde heeft vervolgens bij brief van 1 juli 2008 van de hem geboden mogelijkheid gebruik gemaakt om hierop te reageren. Aangezien partijen ter zitting, behoudens nader tegenbericht, toestemming hebben verleend voor het achterwege laten van een nadere mondelinge behandeling en ter zake van partijen geen tegenbericht is ontvangen, heeft de rechtbank het onderzoek zonder de zaak nader mondeling te behandelen gesloten. Motivering Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 1.1 Eiser, geboren op [datum] 1952, is gehuwd met mevrouw [echtgenote], geboren op [datum] 1960. Tot het huishouden van eiser en zijn echtgenote behoren nog twee van hun kinderen: [kind 1], geboren op [datum] 1988, en [kind 2], geboren op [datum] 1989. 1.2 Eiser genoot in het jaar 2004 - sinds 1989 - een WAO/AAW-uitkering van het UWV, ten bedrage van € 18.532,-- bruto. Deze uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80/100%. Eiser heeft deze uitkering verantwoord in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2004. Op deze inkomsten heeft hij een bedrag van € 4.774,-- aan persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven in mindering gebracht. Aldus heeft eiser aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.758,--. 1.3 Op 27 augustus 2004 is een brief bij verweerder ingekomen, die - gedeeltelijk door verweerder geanonimiseerd - als volgt luidt: "Hierbij deel ik u mede da………. een bankkluis hebben in de Rabobank In de bankkluis zit 200.000 euro zwart geld. [eiser] heeft afgelopen 5 jaar in slagerij sector gewerkt als, zwart werknemer Tot nu en heeft een uitkeringen. Mevr [eisers echtgenote] die heeft in textiels sector gewerkt tot nu toe als zwart werker. Alvast bedankt". 1.4 Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief een onderzoek ingesteld bij eiser. Bij brieven van 6 januari 2005, 12 januari 2005 en 17 januari 2005 heeft verweerder onder meer de bankafschriften van al eisers bankrekeningen over de jaren 2003 en 2004, respectievelijk de nog ontbrekende afschriften, opgevraagd bij eiser. Bij brief van 21 maart 2005 heeft verweerder eiser en zijn echtgenote uitgenodigd voor een bespreking en daarbij verzocht om eventuele stukken mee te nemen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. 1.5 Met dagtekening 8 november 2005 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 vastgesteld overeenkomstig eisers aangifte. 1.6 Bij brief van 10 januari 2006 heeft verweerder eiser meegedeeld dat ook het jaar 2005 in het onderzoek wordt betrokken. Verder heeft verweerder in deze brief aangegeven dat de aangifte voor het jaar 2004, ondanks het nog niet afgesloten onderzoek, helaas geautomatiseerd is verwerkt. 1.7 Bij brief van 9 maart 2006 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van zijn voornemen om aan hem een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2004 op te leggen, alsmede een vergrijpboete. Hiervoor is redengevend dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser een - niet in zijn aangifte verantwoord - bedrag van € 14.000,-- aan neveninkomsten heeft genoten. Verweerder is tot deze vaststelling gekomen op basis van een door hem gemaakte vermogensvergelijking, die leidde tot een tekort van € 14.177,--. 1.8 In het kader van de door hem gemaakte vermogensvergelijking heeft verweerder het besteedbaar inkomen van eiser en zijn echtgenote berekend op een bedrag van € 23.637,76. Dit bedrag bestaat uit de door eiser genoten netto-uitkering, een uitkering van de Informatie Beheer Groep, kinderbijslag en door eiser en zijn echtgenote ontvangen belastingteruggaven. Verder heeft verweerder de afname van het banksaldo van eiser en zijn echtgenote tot een door hem berekend bedrag van € 576,29,-- tot eisers besteedbaar inkomen gerekend. Ditzelfde geldt voor de afname van het geld uit de kluis van de Friesland Bank te Leeuwarden tot een door verweerder gesteld bedrag van € 5.000,--. Ten aanzien van het in de kluis aanwezige geld heeft verweerder het saldo per januari 2002 berekend op € 5.640,-- aangezien deze bedragen via een tweetal bankrekeningen in januari 2002 zijn omgewisseld van guldens in euro's. Omdat er in de jaren 2002 en 2003 volgens verweerder wel een gedeelte van dit saldo zal zijn uitgegeven, is verweerder ervan uitgegaan dat er op 1 januari 2004 nog € 5.000,-- in de kluis aanwezig was en dat dit saldo op 31 december 2004 nihil was. 1.9 De door eiser gedane benoemde uitgaven in het jaar 2004 heeft verweerder berekend op een bedrag van € 32.815,--. Tot dit bedrag heeft verweerder onder meer de huurkosten, nutskosten, verzekeringpremies en ziektekosten gerekend. Verder heeft verweerder een door hem gesteld bedrag van € 7.430,-- voor de bijbetaling van de aankoop van een auto gerekend tot eisers uitgaven. Dit bedrag heeft verweerder berekend door uit te gaan van het verschil van € 10.430,20 tussen de aankoopprijs van de auto van € 20.430,20 en het door eiser ter zake geleende bedrag van € 10.000,-- en aan te nemen dat - zoals eiser heeft verklaard - dit verschil voor een bedrag van € 3.000,-- is gefinancierd uit de verkoopopbrengst van eisers oude auto. Aldus heeft verweerder aangenomen dat eiser ter zake van de aankoop van de auto een bedrag van € 7.430,-- uit eigen middelen heeft voldaan. 1.10 Tot de door eiser gedane benoemde uitgaven heeft verweerder tevens gerekend een bedrag van € 9.900,--. Dit bedrag betreft de tijdens de bezoeken aan het casino te Groningen door eiser en zijn echtgenote aldaar gepinde contante bedragen. Eiser heeft in het jaar 2004 in ieder geval zeven maal dit casino bezocht. 1.11 Het verschil tussen het door verweerder berekend besteedbaar inkomen van € 23.637,76 en de berekende uitgaven van € 32.815,12 bedraagt € 9.177,36. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 5.000,-- opgeteld. Dit bedrag heeft betrekking op niet in de vermogensvergelijking opgenomen uitgaven voor eten, drinken en autokosten (brandstof). De hoogte van dit bedrag heeft verweerder (gedeeltelijk) ontleend aan gegevens van het NIBUD inzake een voorbeeldbegroting voor een gezin bestaande uit een echtpaar met twee kinderen. Aldus bedraagt het tekort (negatief privé) volgens verweerder € 14.177,--. 1.12 Eiser heeft bij brief van 14 maart 2006 gereageerd op verweerders bevindingen. Bij deze brief heeft eiser een berekening gevoegd van zijn inkomsten en uitgaven over het jaar 2004. Uit deze berekening volgt dat in het jaar 2004 sprake was van een overschot van € 6.738,33. Volgens eiser werd dit bedrag gebruikt voor kleding en als extra uitgaven voor benzine en levensmiddelen. De in het casino opgenomen bedragen en het ter zake van de aankoop van de auto bijbetaalde bedrag van € 7.430,-- heeft eiser bij zijn berekening buiten beschouwing gelaten. 1.13 Eisers brief heeft verweerder niet kunnen afbrengen van zijn voornemen om aan eiser een navorderingsaanslag en een boete op te leggen. Dit voornemen heeft hij eveneens kenbaar gemaakt aan het UWV, waaraan verweerder een afschrift van het op 22 maart 2006 opgemaakte rapport van zijn bevindingen heeft verstrekt. 1.14 Overeenkomstig zijn voornemen heeft verweerder met dagtekening 25 april 2006 aan eiser een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.326,--. Hierbij heeft verweerder een bedrag van € 14.000,-- als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiser een vergrijpboete van 50%, ofwel een bedrag van € 2.663,--, opgelegd. 1.15 Het UWV heeft naar aanleiding van het ontvangen rapport van verweerder een onderzoek ingesteld naar de door verweerder vermeende door eiser genoten bijverdiensten. Uit het door het UVW op 5 mei 2006 ter zake opgemaakte rapport volgt dat de inspecteur van het UVW eiser op 2 mei 2006 heeft verhoord. Eiser heeft tijdens dit verhoor in antwoord op de vraag "Hoe denkt u dat de belastingdienst aan de melding van fraude zou zijn gekomen" volgens het rapport het volgende geantwoord: "Ik heb bij[X] vlees besteld en gekocht en dit vervoert met zijn koelauto naar huis. De auto stond toen voor mijn huis en een van de buren heeft dit blijkbaar gezien en heeft toen hiervan, uit jalousie, melding aan de belastingdienst gedaan.". Eiser heeft verder aan de inspecteur van het UWV verklaard dat hij in 1994 van het toenmalige GAK een nabetaling van ruim 16.000,-- gulden had ontvangen, nadat hij de beroepsprocedure inzake zijn WAO afschatting had gewonnen. Dit bedrag had eiser - naar hij verklaarde - in een kluis gestopt, aangezien hij dit bedrag niet direct nodig had. De inspecteur van het UVW heeft op 5 mei 2006 telefonisch inlichtingen ingewonnen bij[X], eigenaar van [X] vleeshandel bv te Leeuwarden. [X] verklaarde onder meer het volgende: "Toen wij nog in Bilgaard het bedrijf dreven, woonde [eiser] achter ons, vandaar dat ik [eiser] ken. In het jaar 2004 heeft [eiser] gevraagd of hij de koelauto enige dagen mocht lenen, aangezien hij een groot familie feest hadden. Hij mocht de auto van mij enige dagen lenen, om onder andere het vlees koel te houden. [eiser] heeft beslist niet bij ons gewerkt en heeft dit ook nooit gedaan. Wij werken met vast personeel en hebben nooit personeel los in dienst. [eiser] is ook niet vakbekwaam voor het bedrijf (…)". De inspecteur van het UWV heeft in zijn rapport geconcludeerd dat hij, gezien de ontlastende getuigenverklaring van [X] en gezien hetgeen eiser heeft verklaard voor het bedrag in de kluis, adviseert om het onderzoek zonder resultaat af te sluiten. 1.16 Eisers gemachtigde heeft bij brief van 21 augustus 2006, ingekomen bij verweerder op 23 augustus 2006, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en boetebeschikking, die hem eerst op 31 juli 2006 ter kennis zijn gekomen. Op 1 februari 2007 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn gemachtigde enerzijds en gemachtigden van verweerder anderzijds. Verweerder heeft bij de bestreden beslissingen de navorderingsaanslag en boetebeschikking gehandhaafd. Geschil 2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderhavige navorderingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd en hij daarbij terecht een boetebeschikking heeft gegeven. 2.2 Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van een zogenoemd nieuw feit, aangezien de onder punt 1.3 bedoelde "klikbrief" reeds op 27 augustus 2004 door verweerder is ontvangen, zodat deze brief hem ten tijde van het vaststelling van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 op 8 november 2005 bekend was of had kunnen zijn. Van kwade trouw is volgens eiser evenmin sprake, omdat hij een juiste aangifte heeft ingediend. Eiser heeft - anders dan verweerder stelt - geen bijverdiensten genoten. Hetgeen in de klikbrief staat geschreven, is evident onjuist. Eiser was niet in staat om werkzaamheden te verrichten. Eiser leefde, naast zijn WAO-uitkering, van zijn spaargeld. Zijn kinderen hadden krantenwijken en deden vakantiewerk, zodat zij ook bijdroegen in de kosten van het levensonderhoud. De normen van het NIBUD zijn dan ook, mede gelet op de levenswijze van eisers gezin, niet op eisers situatie van toepassing. Hoewel in het casino gelden zijn opgenomen, betekent dit niet dat al deze gelden ook daadwerkelijk in het casino zijn uitgegeven. De casinobezoeken brachten ook geld op; eiser hield hieraan zelfs geld over. Een deel van dit geld heeft eiser op zijn bankrekening gestort. Het resterende deel hiervan heeft eiser besteed aan huishoudelijke uitgaven. Eiser concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en daarbij opgelegde boete. 2.3 Verweerder heeft - naar de rechtbank uit de na de zitting van hem afkomstige brief begrijpt - erkend dat geen sprake is van een zogenoemd nieuw feit. Niettemin is de navorderingsaanslag volgens hem terecht opgelegd, omdat eiser te kwader trouw aangifte heeft gedaan wegens het onvermeld laten van een aanzienlijk deel (zowel in absolute als in relatieve zin) van zijn inkomsten. Derhalve kan volgens verweerder niet worden gezegd dat eiser de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit houdt volgens verweerder in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Verweerder acht de door eiser bestreden uitspraak op bezwaar juist. De klikbrief was slechts de aanleiding om een onderzoek te starten naar eisers inkomsten. Tijdens dit onderzoek is op basis van een gemaakte vermogensvergelijking vastgesteld dat eiser een tekort, ofwel een negatief privé, had van € 14.177,--. Het is aan eiser om een verklaring voor dit tekort te geven. Eiser heeft ten aanzien van zijn stelling dat hij geld heeft gewonnen in het casino geen bewijs geleverd. Deze stelling wordt overigens volgens verweerder gelogenstraft door de omstandigheid dat eiser tijdens verschillende casinobezoeken diverse malen geld heeft opgenomen, waaruit moet worden geconcludeerd dat hij het eerder opgenomen geld steeds heeft verspeeld. Het bij de berekening van het tekort in aanmerking genomen bedrag voor uitgaven voor eten, drinken en autokosten betreft reeds een minimumbedrag. Nu bij eiser een dermate groot negatief privé is geconstateerd, waarvoor hij geen afdoende verklaring heeft gegeven, is sprake van door arbeid verkregen inkomen. Deze inkomsten zijn volgens verweerder terecht als resultaat uit overige werkzaamheden nagevorderd. De boete acht verweerder terecht, aangezien eiser willens en wetens de reële kans heeft aanvaard dat door het niet opgeven van het bedrag van € 14.000,-- van hem te weinig IB/PVV zou worden geheven. Beoordeling van het geschil 3.1 Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. 3.2 Tussen partijen is - naar de rechtbank begrijpt - niet in geschil dat, nu verweerder de zogenoemde klikbrief reeds op 27 augustus 2004 had ontvangen en hij naar aanleiding daarvan bij brief van 6 januari 2005 (zie hiervoor onder punt 1.4) was begonnen met zijn onderzoek naar eisers inkomsten, hij ten tijde van het vaststellen van de op 8 november 2005 gedagtekende aanslag redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de door hem aan de navorderingsaanslag ten grondslag gelegde feiten. Dit brengt mee dat verweerder de IB/PVV over door hem gestelde bijverdiensten alleen kan navorderen, ingeval - hetgeen verweerder heeft gesteld, maar eiser heeft betwist - eiser ter zake van de navorderingsaanslag rechtvaardigende feiten te kwader trouw was. 3.3 Van kwade trouw in de zin van voormelde wettekst is sprake indien de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nr. 32 299, onder meer gepubliceerd in BNB 1997/384). 3.4 Verweerder heeft - naar de rechtbank hem begrijpt - gesteld dat eiser hem opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden, aangezien hij een aanzienlijk deel van zijn inkomsten niet in zijn aangifte heeft verantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is het - alvorens omkering van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte aan de orde kan komen - in de eerste plaats aan verweerder om te stellen en vervolgens - bij betwisting - om aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag eiser in het jaar 2004 inkomsten heeft genoten die hij niet in zijn aangifte heeft vermeld. Verweerders hieromtrent andersluidende opvatting berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste interpretatie van de - door verweerder ten onrechte kennelijk in samenhang gelezen - artikelen 16 en 27e van de AWR. 3.5 Verweerder heeft gesteld, hetgeen eiser gemotiveerd heeft betwist, dat eiser tot een bedrag van € 14.000,-- niet in zijn aangifte verantwoorde - als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aan te merken - door arbeid verkregen inkomsten heeft verworven. Deze stelling heeft hij uitsluitend gebaseerd op de door hem - hiervoor onder de punten 1.7 tot en met 1.11 bedoelde - gemaakte vermogensvergelijking, die leidde tot een tekort (negatief privé) van € 14.177,--. Ter zitting is komen vast te staan dat dit door verweerder berekende tekort voor een bedrag van € 9.900,-- ter zake van tijdens de casinobezoeken door eiser en zijn echtgenote aldaar gepinde contante bedragen (zie hiervoor onder punt 1.10) is veroorzaakt. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegegeven dat, hoewel eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat hij geld heeft gewonnen in het casino, de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten dat hiervan wel sprake is geweest. Bij de door hem opgestelde vermogensvergelijking heeft verweerder hiermee geen rekening gehouden, terwijl het naar het oordeel van de rechtbank op zijn weg lag om hiernaar onderzoek te doen. Het door verweerders gemachtigde ter zitting gedane verzoek om thans alsnog te onderzoeken dat en tot welke bedragen eiser geld heeft gewonnen in het casino, heeft de rechtbank afgewezen. Hiervoor is redengevend dat verweerder sinds de start van het onderzoek in januari 2005 voldoende de gelegenheid heeft gehad om een dergelijk onderzoek te verrichten, terwijl de rechtbank het gezien de duur van de procedure, die eiser als uiterst belastend ervaart, niet opportuun acht om de afronding van dit geding in afwachting van de uitkomst van nadere onderzoeken aan te houden. De rechtbank overweegt verder dat verweerder rauwelijks heeft aangenomen dat eiser alle tijdens de casinobezoeken door hem en zijn echtgenote gepinde gelden in het casino heeft uitgegeven, terwijl eisers stelling dat hij deze gelden niet steeds voor het gehele bedrag daadwerkelijk aldaar heeft besteed, gelet op de hoogte van de overige door eiser opgenomen contante bedragen (naar volgt uit het door verweerder gemaakte overzicht van de contante opnamen en stortingen, bijlage 34-1 bij het verweerschrift) de rechtbank niet onaanvaardbaar voorkomt. De rechtbank overweegt tevens dat uit het als bijlage 34-1 bij het verweerschrift gevoegd overzicht volgt dat van de in het casino gepinde gelden een relatief groot deel afkomstig is van het bankrekeningnummer [nummer] en dat uit de als bijlage 6-1 bij het verweerschrift gevoegde brief volgt dat dit bankrekeningnummer betrekking heeft op een flexibel krediet bij de ABN-AMRO-bank. Bij de berekening van eisers tekort heeft verweerder geenszins rekening gehouden met dit krediet. De rechtbank is van oordeel dat - indien er al sprake zou zijn van een tekort - niet valt uit te sluiten dat eiser dit tekort heeft gefinancierd met dit krediet. Aangaande het door verweerder bij de berekening van het tekort ten aanzien van uitgaven voor eten, drinken en autokosten in aanmerking genomen bedrag van € 5.000,-- overweegt de rechtbank dat dit een aan gegevens van het NIBUD ontleend normbedrag betreft, waaraan inherent is dat hiervan in bepaalde situaties zowel in positieve als negatieve zin in werkelijkheid wordt afgeweken. Derhalve kan niet met zekerheid worden gezegd dat eiser in ieder geval € 5.000,-- aan eten, drinken en autokosten heeft gespendeerd. Reeds nu, naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, het bestaan en de hoogte van de door verweerder ter zake van de casinobezoeken en de ten aanzien van eten, drinken en autokosten in aanmerking genomen bedragen van € 9.900,-- respectievelijk € 5.000,-- in twijfel moeten worden getrokken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een tekort (negatief privé), althans niet tot het door hem gestelde bedrag van € 14.177,--. Bovendien valt - zoals zojuist is overwogen - niet uit te sluiten dat eiser een eventueel tekort heeft gefinancierd met het bij de ABN-AMRO-bank aangegane krediet. Evenmin kan - nu verweerder hiernaar geen onderzoek heeft gedaan - niet worden uitgesloten dat eisers echtgenote, die volgens de klikbrief ook "zwarte" bijverdiensten zou hebben genoten, een eventueel tekort heeft aangevuld. 3.6 Gelet op het voorgaande rechtvaardigt de door verweerder gemaakte vermogensvergelijking naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat eiser door arbeid verkregen inkomsten heeft verworven. Nu deze conclusie evenmin wordt gedragen door het door de inspecteur van het UWV opgemaakte rapport (zie hiervoor onder punt 1.15), waarin onder meer een ontlastende verklaring van [X] is opgenomen, en verweerder ten aanzien van andere mogelijke bronnen van inkomen niets heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat er in redelijkheid geen grond bestaat voor het vermoeden dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De rechtbank heeft hierbij tevens meegewogen dat naar haar oordeel aan de betrouwbaarheid van de in klikbrief gedane mededelingen kan worden getwijfeld, aangezien de inhoud van de klikbrief reeds - naar ter zitting is komen vast te staan - in zoverre onjuist is dat eiser niet beschikte over een bankkluis bij de Rabobank en dat eiser nimmer, ook niet bij de Frieslandbank, een bedrag van € 200.000,-- heeft bewaard in een kluis. 3.7 Nu verweerder, zoals hiervoor geoordeeld, geen feiten aannemelijk heeft gemaakt die grond opleveren voor het vermoeden dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, moet de navorderingsaanslag naar het oordeel van de rechtbank worden vernietigd. Omdat hierdoor de grondslag ontvalt voor de door verweerder opgelegde boete, zal de rechtbank de boetebeschikking eveneens vernietigen. 3.8 De rechtbank zal het beroep dus gegrond verklaren onder vernietiging van de bestreden uitspraken, de navorderingsaanslag en de boetebeschikking. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en een wegingsfactor 1). Op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb dient het bedrag van de kosten te worden betaald aan de griffier van de rechtbank, omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - vernietigt de navorderingsaanslag; - vernietigt de boetebeschikking; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,--, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag te voldoen aan de griffier van de rechtbank; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2008 door mr. dr. P. van der Wal, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.