Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8852

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.002.436/01 (voorheen rolnummer 0800131)
Statusgepubliceerd


Indicatie

[appellant] is door de voorzieningenrechter in de proceskosten veroordeeld en heeft om die reden in zoverre, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, een zelfstandig belang gekregen bij het instellen van appel. Ofschoon [appellant] in de procedure in eerste instantie geen partij was, is hij, nu hij een zelfstandig belang heeft, voor wat betreft de proceskostenveroordeling in beginsel, behoudens de overige aan de ontvankelijkheid van het appel te stellen eisen, ontvankelijk in zijn appel (vgl. HR 17 maart 1989, NJ 1989, 768). Voor de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn appel tegen de proceskostenveroordeling is, ingevolge artikel 332 lid 1 Rv, tevens vereist dat de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen meer beloopt dan € 1.750,00. Het hof heeft ambtshalve te beoordelen of aan dit vereiste is voldaan. Daarbij dient de vordering betreffende de proceskosten te worden onderscheiden van de aan de rechter door de oorspronkelijke procespartijen aan de rechter voorgelegde vorderingen. De proceskostenveroordeling richt zich immers tegen een ander dan één van de oorspronkelijke procespartijen en heeft, zoals hiervoor ook is overwogen, een zelfstandig karakter. Voor wat betreft de appellabiliteit is de vordering, net zo min als bijvoorbeeld een vordering tot vrijwaring (vgl. HR 26 april 1996, NJ 1997, 425), afhankelijk van de vordering tussen de oorspronkelijke procespartijen.


Uitspraak

Arrest d.d. 23 juli 2008 Zaaknummer 107.002.436/01 (voorheen rolnummer 0800131) HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant] , wonende te Bourtange, gemeente Vlagtwedde, appellant, in eerste aanleg: advocaat van [geïntimeerde 2], hierna te noemen: [appellant], procureur: mr. J.V. van Ophem, tegen [geïntimeerde 1], wonende op een geheim adres, toevoeging aangevraagd, hierna te noemen: [geïntimeerde 1], in eerste aanleg: gedaagde, procureur: mr. G. Machiels geïntimeerde, alsmede tegen [geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats geïntimeerde 2], in eerste aanleg vermeld als eiser in de inleidende dagvaarding, derde-partij in de zin van artikel 118 Rv, niet in hoger beroep verschenen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 12 december 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 9 januari 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van geïntimeerden tegen de zitting van 20 februari 2008. De conclusie van de memorie van grieven, waarbij één productie is overgelegd, luidt: "te vernietigen het vonnis, op 12 december 2007 door de Voorzieningenrechter in de Rechtbank te Groningen tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde 2] alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, met compensatie van de proceskosten in beide instanties". Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde 1] verweer gevoerd met als conclusie: "bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en het Uw Edelachtbaar Hof moge behagen te bevestigen, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden het vonnis van de Rechtbank Groningen d.d. 12 december 2007, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de onderhavige procedure in beide instanties". Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft vijf grieven opgeworpen. De beoordeling Ontvankelijkheid 1. [appellant] is door de voorzieningenrechter in de proceskosten veroordeeld en heeft om die reden in zoverre, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, een zelfstandig belang gekregen bij het instellen van appel. Ofschoon [appellant] in de procedure in eerste instantie geen partij was, is hij, nu hij een zelfstandig belang heeft, voor wat betreft de proceskostenveroordeling in beginsel, behoudens de overige aan de ontvankelijkheid van het appel te stellen eisen, ontvankelijk in zijn appel (vgl. HR 17 maart 1989, NJ 1989, 768). 2. Voor de ontvankelijkheid van [appellant] in zijn appel tegen de proceskostenveroordeling is, ingevolge artikel 332 lid 1 Rv, tevens vereist dat de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen meer beloopt dan € 1.750,00. Het hof heeft ambtshalve te beoordelen of aan dit vereiste is voldaan. Daarbij dient de vordering betreffende de proceskosten te worden onderscheiden van de aan de rechter door de oorspronkelijke procespartijen aan de rechter voorgelegde vorderingen. De proceskostenveroordeling richt zich immers tegen een ander dan één van de oorspronkelijke procespartijen en heeft, zoals hiervoor ook is overwogen, een zelfstandig karakter. Voor wat betreft de appellabiliteit is de vordering, net zo min als bijvoorbeeld een vordering tot vrijwaring (vgl. HR 26 april 1996, NJ 1997, 425), afhankelijk van de vordering tussen de oorspronkelijke procespartijen. 3. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten en heeft deze kosten bepaald op € 1.067,00, het gebruikelijke bedrag aan proceskosten in een zaak als deze. Door [geïntimeerde 1] was niet om een hogere dan de gebruikelijke proceskostenveroordeling gevraagd. Het toegewezen bedrag is minder dan € 1.750,00, de door de wet gestelde appellabiliteitsgrens. Om die reden is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel, voor zover dat zich richt tegen de proceskostenveroordeling. 4. Voor zover het appel van [appellant] ook gericht is tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om [geïntimeerde 2] niet-ontvankelijk te verklaren, is [appellant] in zijn appel eveneens niet-ontvankelijk. Ten aanzien van die beslissing heeft [appellant] geen (eigen) procesbelang. 5. De slotsom is dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn appel. Het hof zal hem derhalve in de proceskosten in hoger beroep veroordelen (salaris procureur 1 punt, tarief I). De beslissing Het gerechtshof: verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel; veroordeelt [appellant] in de proceskosten en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 2] gevallen op nihil en aan de zijde van [geïntimeerde 1] gevallen op € 303,00 aan verschotten en op € 632,00 voor salaris procureur, waarvan [appellant], op de voet van artikel 243 lid 1 Rv een bedrag van € 859,25 dient te voldoen aan de griffier van het hof; verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2008 in bijzijn van de griffier.