Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8854

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersZaaknummer 107.002.594/01 (voorheen rolnr. 0800289)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding - zoals in deze zaak aan de orde - de rechter niet alleen zal dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Daarbij geldt dat de appelrechter het spoedeisend belang zelfstandig heeft te beoordelen (zie o.a. HR 28-05-2004, NJ 2004, 602). Het hof dient derhalve na te gaan of [appellant] thans nog een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering, maar hetgeen hij ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden en overtuigt het hof dan ook geenszins. Met name zijn onvoldoende onderbouwd gebleven de stellingen van [appellant] dat hij als gevolg van het uitblijven van loonbetalingen door Binnenhof in financiële problemen is geraakt en dat hij op korte termijn de door hem gestelde schulden aan derden zal moeten terugbetalen. Bovendien laat het hof hierbij meewegen dat [appellant] kennelijk zelf ook geen haast heeft gemaakt met het zoeken naar een andere werkkring om op die manier zijn schade (enigszins) te beperken.


Uitspraak

Arrest d.d. 23 juli 2008 Zaaknummer 107.002.594/01 (voorheen rolnr. 0800289) HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], toevoeging, procureur: mr. P.R. van den Elst, voor wie gepleit heeft mr. M.J. Blokzijl, advocaat te Groningen, tegen Binnenhof Projecten B.V., gevestigd te Hoogezand, geïntimeerde, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Binnenhof, procureur: mr. J.V. van Ophem, voor wie gepleit heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 3 april 2008 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter). Het geding in hoger beroep Bij exploot van 18 april 2008 (met daarin de memorie van grieven) is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd kortgedingvonnis met dagvaarding van Binnenhof tegen de zitting van 23 april 2008. De conclusie van de memorie van grieven (met producties) luidt: "(...) het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen tussen partijen gewezen op 03 april 2008 te vernietigen en (...) opnieuw rechtdoende, al dan niet onder aanvulling en/of verbetering van gronden, bij arrest de vorderingen van appellant zoals verwoord in de inleidende dagvaarding d.d. 21 februari 2008 toe te wijzen; En voorts Binnenhof te veroordelen in de kosten van deze procedure in beide instanties." Binnenhof heeft bij memorie van antwoord (met producties) verweer gevoerd, met als conclusie: "(...) bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen op 3 april 2008 tussen partijen gewezen eventueel onder verbetering en/of aanvulling van de gronden te bekrachtigen met veroordelen van appellant in de kosten van het hoger beroep." Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft twee grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Nu de weergave door de kantonrechter van de vaststaande feiten in overweging 1. (1.1 t/m 1.4) in het beroepen kortgedingvonnis noch door grieven noch anderszins is bestreden, zal ook in hoger beroep van die feiten worden uitgegaan. 2. Vooropgesteld moet worden dat voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding - zoals in deze zaak aan de orde - de rechter niet alleen zal dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook - kort gezegd - of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken. Daarbij geldt dat de appelrechter het spoedeisend belang zelfstandig heeft te beoordelen (zie o.a. HR 28-05-2004, NJ 2004, 602). Het hof dient derhalve na te gaan of [appellant] thans nog een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering. 3. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vordering, maar hetgeen hij ter onderbouwing van die stelling heeft aangevoerd, is onvoldoende aannemelijk geworden en overtuigt het hof dan ook geenszins. Met name zijn onvoldoende onderbouwd gebleven de stellingen van [appellant] dat hij als gevolg van het uitblijven van loonbetalingen door Binnenhof in financiële problemen is geraakt en dat hij op korte termijn de door hem gestelde schulden aan derden zal moeten terugbetalen. Bovendien laat het hof hierbij meewegen dat [appellant] kennelijk zelf ook geen haast heeft gemaakt met het zoeken naar een andere werkkring om op die manier zijn schade (enigszins) te beperken. 4. De slotsom is dat de vorderingen van [appellant], wat er ook zij van het daaraan ten grondslag gelegde feitencomplex, niet toewijsbaar zijn omdat het vereiste spoedeisende belang onvoldoende aannemelijk is geworden. Om die reden behoeven de grieven geen bespreking. 5. Het kortgedingvonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (3 procespunten, tarief I). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het kortgedingvonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Binnenhof op € 254,-- aan verschotten en op € 1.896,-- aan salaris voor de procureur; verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Zuidema, voorzitter, Breemhaar en Van Wassenaer van Catwijck, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2008 in bijzijn van de griffier.