Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8863

Datum uitspraak2008-07-21
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804282/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.


Uitspraak

200804282/1. Datum uitspraak: 21 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], verzoekster, en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (hierna: de staatssecretaris) een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en M. Flier, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Sprinkhuizen en ing. W. Nel, beiden werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 15 augustus 2007 heeft [verzoekster] bij de staatssecretaris een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer ingediend voor een wijziging van de inhoud van een opslagtank. In de desbetreffende tank wordt in plaats van benzine ethanol opgeslagen. Bij besluit van 25 september 2007 heeft de staatssecretaris de melding geaccepteerd. 2.2. De staatssecretaris heeft een last onder dwangsom opgelegd in verband met het ontbreken van de in de melding zelf beschreven voorzieningen. Voorts ontbreekt een vloeistofdichte tankputbodem terwijl in de bij de melding gevoegde milieurisicoanalyse is vermeld dat deze vloeistofdicht is uitgevoerd. Door het ontbreken van een vloeistofdichte tankputbodem bestaat volgens hem een onbeheersbaar risico dat ethanol via het grondwater zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Tevens bestaat een onbeheersbaar risico van afstroming van ethanol naar het oppervlaktewater bij instantaan falen van de tank, aldus de staatssecretaris. 2.3. [verzoekster] betoogt onder meer dat de staatssecretaris niet bevoegd is handhavend op te treden met betrekking tot de tankputbodem omdat deze strekt tot bescherming van de bodem en het daarin aanwezige grondwater en niet strekt tot bescherming van het oppervlaktewater. Tevens blijkt volgens hem uit onderzoek dat, indien ethanol via de tankputbodem infiltreert in de bodem, door de lage stroomsnelheid van het grondwater en de barrières naar het oppervlaktewater, deze stof volledig zal zijn afgebroken alvorens het in contact komt met het oppervlaktewater. Voorts stelt [verzoekster] dat de staatssecretaris de grondslag van de last ten onrechte heeft gewijzigd door het afstromingsrisico bij instantaan falen van de tank na het nemen van het bestreden besluit in de procedure te betrekken. Tot slot is volgens hem geen sprake is van een overtreding omdat de in de melding beschreven voorzieningen zijn getroffen. 2.3.1. Ter zitting is gebleken dat de in de melding zelf beschreven voorzieningen door [verzoekster] zijn getroffen. Tevens is gebleken dat de staatssecretaris de grondslag van de last na het nemen van het bestreden besluit heeft gewijzigd. De definitieve beantwoording van de vraag omtrent de bevoegdheid van de staatssecretaris en de vraag of sprake is van een ontoelaatbaar risico van onvoorziene lozingen van ethanol op het oppervlaktewater, vergt nader onderzoek waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. De voorzitter ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat dit risico ontoelaatbaar is. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter bij afweging van alle betrokken belangen aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. 2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 5 juni 2008, kenmerk BBV 3699, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist; II. veroordeelt de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat de Staat (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Sparreboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2008 195-542.