Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8868

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804120/1 en 200804120/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van planschade niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

200804120/1 en 200804120/2. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1937 van de rechtbank Roermond van 24 april 2008 in het geding tussen: [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasgouw (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om vergoeding van planschade niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 april 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 19 september 2007 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2008, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Gisberts, werkzaam bij de gemeente Maasgouw, is verschenen. [verzoeker] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Ingevolge het derde lid heffen burgemeester en wethouders van de aanvrager een recht ten bedrage van € 300, welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd. Zij wijzen hem op de verschuldigdheid van het recht en delen hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort verklaren zij de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest. Indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist, storten burgemeester en wethouders het betaalde recht terug. 2.3. Bij brief van 6 augustus 2007 heeft het college de gemachtigde van [verzoeker] op de verschuldigdheid van het recht gewezen. Daarbij is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de gemeente Maasgouw dient te zijn bijgeschreven. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest. 2.4. In het besluit van 19 september 2007 heeft het college het standpunt ingenomen dat [verzoeker] het verschuldigde bedrag niet binnen de in de brief van 6 augustus 2007 gestelde termijn heeft voldaan en dat niet kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. In het besluit van 27 november 2007 heeft het college dat standpunt gehandhaafd. 2.5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de gemachtigde van [verzoeker] heeft gesteld dat hij de brief van 6 augustus 2007 niet heeft ontvangen, dat zij geen aanknopingspunten heeft om deze betwisting als onvoldoende geloofwaardig te bestempelen en dat het college de ontvangst van de brief niet aannemelijk heeft gemaakt. 2.6. In hoger beroep betoogt het college, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. 2.6.1. Volgens die jurisprudentie (onder meer uitspraak van 27 april 2004 in zaak nr. 200402504/1, JV 2004/240) dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken. 2.6.2. Op de brief van 6 augustus 2006, die van een juiste tenaamstelling en adressering is voorzien, is achter de tekst 'verzenddatum' met een stempel de datum '10 augustus 2007' geplaatst. Verder is de verzending van de brief in het gemeentelijke postregistratiesysteem geregistreerd. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank het er terecht voor gehouden dat het college de brief aan de gemachtigde van [verzoeker] heeft verzonden. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] heeft volstaan met de blote ontkenning dat hij de brief heeft ontvangen. Reeds hierom is van een niet ongeloofwaardige ontkenning geen sprake en behoefde het college niet aannemelijk te maken dat bedoelde brief wel is ontvangen. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend. Het betoog slaagt. 2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het door [verzoeker] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren. Aangezien [verzoeker] het verschuldigde recht niet binnen vier weken na de verzending van de brief van 6 augustus 2007 heeft voldaan en niet kan worden geoordeeld dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest, bestaat, gelet op artikel 49, derde lid, van de WRO, geen grond voor het oordeel dat het college het door [verzoeker] tegen het besluit van 19 september 2007 gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 april 2008 in zaak nr. 07/1937; III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 452.