Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8872

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707209/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 24 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellant] meegedeeld dat het op 21 juli 2005 de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangetroffen hennepkwekerij heeft laten ontmantelen en het de kosten daarvan op hem verhaalt.


Uitspraak

200707209/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1138 van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2007 in het geding tussen: appellant en het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam. 1. Procesverloop Bij brief van 24 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente IJsselmonde van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellant] meegedeeld dat het op 21 juli 2005 de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aangetroffen hennepkwekerij heeft laten ontmantelen en het de kosten daarvan op hem verhaalt. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 november 2007. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Woningwet schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijke voorzieningen behoeft, dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen. Ingevolge het derde lid schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning, woonkeet of woonwagen wordt bewoond op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, de hoofdbewoner of elke afzonderlijke bewoner aan binnen een door hen te bepalen termijn de bewoning in overeenstemming met die voorschriften te brengen. Ingevolge artikel 2.52 van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) heeft een bestaand bouwwerk een veilige voorziening voor elektriciteit. Ingevolge artikel 7.3.2, aanhef en onder a, van de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de Bouwverordening) is het verboden in, op of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein. Ingevolge die aanhef en onder c, is het verboden in, op of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor brand- of ander gevaar wordt veroorzaakt. Ingevolge het bestemmingsplan "Kreekhuizen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woningen, gestapeld". Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn gronden met die bestemming bestemd voor gebouwen waarin gestapelde woningen zijn toegestaan, met de daarbij behorende berg- en stallingsruimten, alsmede tuinen, ontsluitingswegen en -paden. Ingevolge artikel 20, eerste lid, is het verboden de in het bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven, op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij door het dagelijks bestuur terecht is aangemerkt als overtreder van artikel 2.52 van het Bouwbesluit, artikel 7.3.2, aanhef en onder a en onder c, van de Bouwverordening en artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, heeft miskend dat hij de woning had onderverhuurd en de onderhuurder de hennepkwekerij daarin zonder zijn medeweten heeft ingericht. 2.2.1. Niet in geschil is dat [appellant] de woning ten tijde van de bestuursdwang huurde en in de gemeentelijke basisadministratie op dat adres stond ingeschreven. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur [appellant] onder die omstandigheden terecht als gebruiker van de woning en overtreder van artikel 2.52 van het Bouwbesluit, artikelen 7.3.2, aanhef en onder a en onder c, van de Bouwverordening en artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften heeft aangemerkt en als zodanig bij brief van 24 oktober 2005 aangeschreven. In de gestelde onderhuurovereenkomst heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor een ander oordeel, reeds omdat de onderhuurder zich op 1 augustus 2004, derhalve ruim voor het aantreffen van de hennepkwekerij, uit de gemeentelijke basisadministratie van het betrokken adres had laten uitschrijven. De door [appellant] overgelegde verklaringen dat hij sedert enkele jaren op een ander adres woonachtig is en de omstandigheid dat het contract met Eneco niet op zijn naam staat, leiden evenmin tot een ander oordeel, nu daaruit niet volgt dat hij de woning op het perceel niet met inbegrip van de hennepkwekerij heeft gebruikt. Het betoog faalt. 2.3. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet heeft volstaan met het laten afsluiten van de elektriciteitsvoorziening. Het dagelijks bestuur heeft te kennen gegeven dat met die enkele maatregel volgens hem de andere bezwaren, zoals stank- en wateroverlast, niet zouden zijn weggenomen en verder de kans bestond dat een nieuwe illegale aansluiting op het elektriciteitsnet zou worden aangelegd. De rechtbank heeft die motivering terecht toereikend geacht voor het oordeel dat niet met afsluiting van de elektriciteitsvoorziening volstaan kon worden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Roessel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 457.