Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8873

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707305/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) aan Amstelvliet Ontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zeven woningen met zeven bijbehorende garages achter de percelen Zuideinde 393 en 399 te Amsterdam.


Uitspraak

200707305/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J] en [appellant K], allen wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak in zaken nrs. 05/5487 en 06/5114 van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2007 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juni 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) aan Amstelvliet Ontwikkeling B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van zeven woningen met zeven bijbehorende garages achter de percelen Zuideinde 393 en 399 te Amsterdam. Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het dagelijks bestuur terzake bouwvergunning tweede fase verleend. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur de besluiten van 19 oktober 2005 en 4 oktober 2006 ingetrokken en de door [appellant A] en [appellant B] tegen de besluiten van 6 juni 2005 en 9 maart 2006 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 september 2007, verzonden op 5 september 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant H], [appellant I], [appellant J] en [appellant K] (hierna: [appellant C] en anderen) ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep, voor zover dit betrekking heeft op de verleende vrijstelling en bouwvergunning eerste fase, ongegrond en, voor zover dit betrekking heeft op de verleende bouwvergunning tweede fase, gegrond, het besluit van 8 maart 2007 in zoverre vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten (hierna: [appellant A] en anderen) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 november 2007. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2008, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bervoets, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts zijn daar C. Brouwer en J. Zulver gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Kadoelen Oostzanerwerf II" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het dagelijks bestuur krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling daarvan verleend. 2.2. [appellant C] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtbank, door het door hen ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hun redelijkerwijs niet verweten kan worden dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de primaire besluiten. Weliswaar hebben [appellant A] en [appellant B] in de bezwaarschriften te kennen gegeven dat zij mede namens omwonenden optreden, maar slechts adressen vermeld, zonder de identiteit van die omwonenden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het onder die omstandigheden niet op de weg van het dagelijks bestuur lag om onderzoek te doen naar de identiteit van de door [appellant A] en [appellant B] gestelde bezwaarmakers. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), was het aan hen om hun identiteit aan het dagelijks bestuur kenbaar te maken. De rechtbank heeft de omstandigheid dat bezwaar is gemaakt namens personen, van wie de identiteit niet binnen de voor het maken van bezwaar gestelde termijn kenbaar wordt, terecht niet aangemerkt als een vormverzuim dat met toepassing van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld en met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur terecht slechts [appellant A] en [appellant B] als bezwaarmakers heeft aangemerkt. 2.3. Het hoger beroep van [appellant C] en anderen is ongegrond. 2.4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank, door hen niet te volgen in het betoog dat de wijziging door het dagelijks bestuur van de nota "Bouwen van extra woningen in de linten van Kadoelen-Oostzanerwerf; Toetsingskader voor bouwaanvragen" (hierna: de nota) niet rechtmatig is, heeft miskend dat die wijziging niet slechts een verduidelijking inhoudt. 2.4.1. In de nota is de aanwijzing "nieuwbouw mag de bebouwing aan de weg niet overheersen en dus niet hoger zijn" gewijzigd in "nieuwbouw mag de bebouwing aan de weg niet overheersen en dus niet hoger worden dan de hoogte van de woonbestemming die het bestemmingsplan KOII toestaat voor nieuwbouw in het lint". De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat, door aansluiting te zoeken bij de hoogte die het bestemmingsplan toelaat, te weten 9 m, nieuwbouw de bestaande bouwwerken zal overheersen en het beleid innerlijk tegenstrijdig is. Dat enkele bestaande bouwwerken, als gesteld, minder dan 9 m hoog zijn, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop, heeft de rechtbank in het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat de wijziging een verruiming van de nota inhoudt, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de wijziging niet mocht toepassen, als het heeft gedaan. Het betoog faalt. 2.5. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank, door de aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing toereikend te achten, heeft miskend dat het bouwplan een ingrijpende inbreuk maakt op het bestemmingsplan. 2.5.1. De desbetreffende ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de "Ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan achter Zuideinde 393 en 399" van 12 februari 2007, de nota en het "Locatieblad Terrein achter Zuideinde 393-399". In die stukken is uitvoerig ingegaan op het bouwplan in relatie tot de bestaande planologische mogelijkheden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat daarmee een toereikende beschrijving is gegeven van de stedenbouwkundige inbreuk in verhouding tot het planologische regime. Hoewel de inbreuk, nu de zeven woningen worden opgericht op gronden die voor tuinen en erven zijn bestemd, niet onaanzienlijk is, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor oordeel dat deze zo groot is, dat strengere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing, dan die waaraan zij voldoet. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het desbetreffende gebied al voor een groot deel is bebouwd en het bestemmingsplan voorziet in verdere bouwmogelijkheden ter plaatse. Nu het bouwplan voorts met het streekplan "Noord-Holland Zuid" strookt, heeft de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing terecht ook overigens niet ontoereikend geacht. Anders dan [appellant A] en [appellant B] betogen, was het dagelijks bestuur voorts niet gehouden te motiveren, waarom niet is gekozen voor de bouw van een of twee woningen. Het had het bouwplan, zoals dat is ingediend, te beoordelen. Dat voorziet in het oprichten van zeven woningen en daarvoor diende een toereikende ruimtelijke onderbouwing te worden gegeven. Dat is gebeurd en daarbij is aandacht besteed aan de ruimtelijkheid en de zichtlijnen ter plaatse. Het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank terecht geen grond gegeven voor het oordeel dat, zoals door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd, hetgeen in dat kader is vermeld een onjuist beeld geeft van de situatie ter plaatse. Het betoog faalt. 2.6. [appellant A] en [appellant B] betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat de argumenten, die de Commissie van Welstand en Monumenten Midden Nederland (hierna: de welstandscommissie Midden Nederland) in het op verzoek van [appellant A] en [appellant B] opgestelde advies van 29 november 2005 naar voren heeft gebracht, door de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (hierna: de welstandscommissie Amsterdam) in haar nader advies van 8 februari 2007 onvoldoende zijn weerlegd en het dagelijks bestuur dat advies derhalve niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. 2.6.1. Hoewel de welstandscommissie Amsterdam niet op iedere opmerking in het advies van de welstandscommissie Midden Nederland is ingegaan, heeft zij wel gemotiveerd gereageerd op alle hoofdpunten van dat advies en uiteengezet, waarom het bouwplan aan de in de Welstandsnota Amsterdam-Noord (hierna: de welstandsnota) neergelegde toetsingscriteria voldoet. De rechtbank heeft in het desbetreffende betoog van [appellant A] en [appellant B] dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur het advies van 8 februari 2007 niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat uit het advies van 29 november 2005 volgt dat het bouwplan niet aan het in de welstandsnota neergelegde criterium voldoet dat ieder pand een eigen karakteristiek dient te hebben, heeft de rechtbank terecht niet tot een ander oordeel gebracht, nu uit de welstandsnota kan worden afgeleid dat, zoals het dagelijks bestuur ter zitting nader heeft toegelicht, dat criterium is bedoeld voor woningen die aan de weg zijn gelegen en niet voor achter de bestaande bebouwing gelegen woningen, waarin het bouwplan voorziet. Het betoog faalt. 2.7. Het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Roessel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 457.