Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8880

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707663/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 september 2007, nr. 1265163, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bergeijk (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Het Stoom".


Uitspraak

200707663/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Diffutherm B.V., gevestigd te Bergeijk, 2. de vereniging M.K.B. afdeling Bergeijk, gevestigd te Bergeijk, en anderen, 3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 september 2007, nr. 1265163, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Bergeijk (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Het Stoom". Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Diffutherm B.V. (hierna: Diffutherm) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, de vereniging M.K.B. afdeling Bergeijk en anderen (hierna: de vereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2007, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, beroep ingesteld. De vereniging heeft haar beroep aangevuld bij brief van 5 december 2007. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 januari 2008. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden. De vereniging heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2008, waar de vereniging, vertegenwoordigd door A.H. van Leeuwen, en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. T.A.P.S. Duffhues en H.W.M. Pijnenburg, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen Ontvankelijkheid 2.1. De vereniging heeft haar beroep mede ingediend namens haar leden, waaronder [lid]. Slechts [lid] heeft zelfstandig een zienswijze bij de raad naar voren gebracht. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Bij de vaststelling van het plan is, voor zover van belang voor het door de vereniging ingestelde beroep, ambtshalve de volgende wijziging aangebracht. De plankaart is gewijzigd in die zin dat ten opzichte van het ontwerp een smalle strook grond aan de noordzijde aan het plandeel met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" is toegevoegd. Afgezien van deze wijziging doet geen van de hiervoor bedoelde omstandigheden zich voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door de vereniging gestelde omstandigheid dat zij niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van de wijzigingen in het ontwerpplan ten opzichte van het voorontwerp. De Afdeling stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. In de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het beroep van de vereniging is dan ook niet-ontvankelijk, met uitzondering van het beroep voor zover dat is ingesteld namens [lid], en voor zover het is gericht tegen de goedkeuring van voornoemde wijziging van de plankaart. Anders dan de vereniging betoogt heeft het college derhalve terecht de bedenkingen van de vereniging, met uitzondering van de bedenkingen voor zover deze zijn ingediend door [lid] en voor zover de bedenkingen zijn gericht tegen de gewijzigde vaststelling, bij het nemen van het bestreden besluit buiten beschouwing gelaten. Toetsingskader 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het plan 2.3. Het plan voorziet in een actualisering van het planologisch regime voor het bedrijventerrein Het Stoom in Bergeijk. Het plan is grotendeels conserverend van aard, maar maakt tevens een aantal nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Formele aspecten 2.4. De vereniging betoogt dat de publicaties van de terinzagelegging van het vastgestelde plan verwarring scheppen, omdat daaruit niet duidelijk naar voren komt wanneer de termijn waarbinnen bedenkingen kunnen worden ingediend bij het college afloopt. De Afdeling overweegt hiertoe het volgende. De omstandigheid dat in de ene publicatie staat dat het plan vanaf 15 februari 2007 ter inzage ligt en in de andere publicatie dat het plan met ingang van 15 februari 2007 ter inzage ligt, leidt niet tot het oordeel dat de verschillende bewoordingen verwarring scheppen, omdat in beide gevallen duidelijk is dat de terinzagelegging van het plan is aangevangen op 15 februari 2007. Nu in beide publicaties staat dat het plan gedurende zes weken ter inzage zal liggen, is voldoende duidelijk dat de termijn voor het indienen van bedenkingen bij het college eindigt op 28 maart 2007. Het betoog faalt. 2.4.1. Voor zover de vereniging betoogt dat een deel van het plan ten onrechte voor het einde van de termijn van de terinzagelegging niet meer van de website van de gemeente te downloaden was, overweegt de Afdeling dat ten tijde van de terinzagelegging van het plan geen wettelijke verplichting bestond om het plan digitaal beschikbaar te stellen. Het betoog faalt. Het beroep van [appellant sub 3] 2.5. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid in strijd is met het provinciaal planologisch beleid en de door het college afgegeven verklaring van geen bezwaar. Met betrekking tot de vrijstellingsbevoegdheid is ten onrechte geen aansluiting gezocht bij het ruimtelijk afwegingskader dat op grond van de "Handleiding voor ruimtelijke plannen, bedrijventerreinen, kantoren, voorzieningen en detailhandel" (hierna: de handleiding) is vereist voor uitbreiding van bedrijven met een dergelijke omvang, aldus het college. Om te voorkomen dat het onbebouwde gebied de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" krijgt terwijl door de onthouding van goedkeuring aan de vrijstellingsbevoegdheid deze gronden niet voor de bestemming kunnen worden benut, heeft het college niet alleen goedkeuring onthouden aan de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften, maar tevens goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" dat onbebouwd is. 2.5.1. [appellant sub 3] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan voornoemd planvoorschrift en het daarmee samenhangende plandeel. Hiertoe voert [appellant sub 3] in de eerste plaats aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het in de handleiding opgenomen ruimtelijk afwegingskader van toepassing is op zijn bedrijf. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat de in de handleiding opgenomen afweging reeds is gemaakt in kader van de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de WRO. Verder bestaat volgens hem noodzaak tot uitbreiding van volumineuze detailhandel, hetgeen ook uit het door adviesbureau Seinpost opgestelde rapport "Beleidsvoorstel volumineuze detailhandel Bergeijk" naar voren komt. Tevens stelt [appellant sub 3] dat uit stedenbouwkundig oogpunt bebouwing ter plaatse noodzakelijk is en dat het college heeft miskend dat door de onthouding van goedkeuring de bedrijfsbestemming zal blijven gelden, waardoor dit deel van het bedrijventerrein niet overeenkomstig het gemeentelijk beleid kan worden geherstructureerd. 2.5.2. De gronden met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" zijn gelegen op de hoek van Het Loo en de Stökskesweg. [appellant sub 3] exploiteert ter plaatse het bedrijf "[naam]". Het bedrijf legt zich onder meer toe op het vervaardigen van tenten en op de detailhandel in recreatieverwante artikelen. Een deel van de gronden, welke bestemd zijn voor de detailhandel in volumineuze goederen, verhuurt [appellant sub 3] aan derden. 2.5.3. Ingevolge artikel 6.1, onder a en b, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in volumineuze goederen alsmede in motoren, agrarische hulpmaterialen, diervoerders en tuininrichting en voor bedrijven met als activiteit de vervaardiging van tenten en detailhandel in recreatieverwante artikelen (totaalrecreatiebedrijf). Ingevolge artikel 6.3, onder a, aanhef en sub 2, van de planvoorschriften is binnen deze bestemming detailhandel in volumineuze goederen alsmede in motoren, agrarische hulpmaterialen, diervoerders en tuininrichting tot een gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van niet meer dan 7.100 m² toegestaan. Ingevolge artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in artikel 6.3, onder a, sub 2, van de planvoorschriften ten behoeve van uitbreiding van de maximaal toegestane gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van 7.100 m², mits, voor zover thans van belang, de uitbreiding niet meer bedraagt dan 3.000 m². 2.5.4. In de handleiding staat dat in principe bedrijven met een kavelgrootte van meer dan 5.000 m² niet thuishoren in een landelijke regio, maar dat maatwerk mogelijk is. Bij een voorgenomen uitbreiding van een bedrijf dat groter is of wordt dan 5.000 m², met meer dan 15% gedurende de planperiode, is een nadere afweging van de ruimtelijke aspecten van de bedrijfsbelangen noodzakelijk. Tevens is volgens de handleiding een regionale afweging noodzakelijk. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3.2 van de handleiding waarin het ruimtelijk afwegingskader is opgenomen. 2.5.5. Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 3] dat het ruimtelijk afwegingskader in de handleiding niet van toepassing is op zijn bedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. Het bedrijf van [appellant sub 3] is gevestigd op een bedrijventerrein waarop het ruimtelijk afwegingskader van de handleiding van toepassing is. Dat zijn bedrijf ook activiteiten ontplooit in de detailhandelsfeer maakt dat niet anders. In dit verband is mede van belang dat in het kader van de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de WRO, welke vrijstelling bij besluit van 6 oktober 2005 is verleend en inmiddels onherroepelijk is geworden, het ruimtelijk afwegingskader reeds is doorlopen. Ter zitting is van de zijde van de raad echter onweersproken gesteld dat deze verleende vrijstelling niet ziet op het onbebouwde deel van het gebied waarop met toepassing van de in artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften neergelegde vrijstellingsbevoegdheid uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 3] mogelijk was. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, omdat de raad het in de handleiding opgenomen ruimtelijke afwegingskader niet uitdrukkelijk hierbij heeft betrokken, de in artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid in strijd is met het provinciaal beleid. 2.5.6. Aan het vorenstaande doet niet af dat uit het door adviesbureau Seinpost opgestelde rapport "Beleidsvoorstel volumineuze detailhandel Bergeijk" naar voren komt dat concentratie en uitbreiding van volumineuze detailhandel noodzakelijk zijn om zicht op continuïteit van het aanbod van volumineuze detailhandel te houden. Het beleid in de handleiding sluit niet uit dat ter plaatse de volumineuze detailhandel wordt geconcentreerd en dat deze ter plaatse kan uitbreiden. Tevens doet aan het voorgaande niet af dat door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" voor dit plandeel het bestemmingsplan "Het Loo", vastgesteld door de raad bij besluit van 30 maart 1978 en goedgekeurd bij besluit van 16 mei 1979, van toepassing blijft. Dat op grond van dat plan volgens [appellant sub 3] en de raad minder representatieve bouwmogelijkheden bestaan, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen goedkeuring aan het plandeel heeft mogen onthouden. 2.5.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 6.4, onder f, van de planvoorschriften in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op de onlosmakelijke samenhang van dit planvoorschrift met het onbebouwde deel van het plandeel met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" heeft het college hieraan eveneens in redelijkheid goedkeuring kunnen onthouden. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Het beroep van de vereniging voor zover ontvankelijk 2.6. De vereniging betoogt dat binnen het plangebied ten onrechte detailhandel anders dan detailhandel in volumineuze artikelen mogelijk wordt gemaakt en dat in het plan niet helder is gedefinieerd wat onder de term "volumineuze detailhandel" moet worden verstaan. Hierdoor wordt de centrumfunctie van het winkelgebied rond Het Hof aangetast en wordt het voorzieningenniveau in het centrum van Bergeijk ontwricht. Dit is volgens de vereniging in strijd met de Centrumvisie Bergeijk. 2.6.1. Het college heeft onder meer goedkeuring onthouden aan de in overweging 2.5. genoemde onderdelen van het plan. In zoverre is derhalve aan de bezwaren van de vereniging tegemoet gekomen. Voor het overige heeft het college, voor zover thans van belang, goedkeuring verleend aan het plan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het plan opgenomen begripsbepaling van volumineuze detailhandel aansluit bij de bepalingen in het provinciaal beleid en dat de in het plan mogelijk gemaakte detailhandel anders dan detailhandel in volumineuze goederen aanvaardbaar is. 2.6.2. Ingevolge artikel 4.1, onder c en d, en artikel 5.1, onder e, van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de gronden binnen de bestemmingen "Bedrijventerrein 1" en "Bedrijventerrein 2" mede bestemd voor de productiegebonden detailhandel. Gelet op de begripsbepaling van productiegebonden detailhandel in artikel 1 van de planvoorschriften dient de productiegebonden detailhandel ondergeschikt te zijn aan de productiefunctie, zodat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze vorm van detailhandel binnen het plangebied aanvaardbaar is. In artikel 6.1, onder a, van de planvoorschriften is opgenomen dat de op de plankaart als "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" aangewezen gronden onder meer bestemd zijn voor de detailhandel in volumineuze goederen alsmede in motoren, agrarische hulpmaterialen, diervoeders en tuininrichting. Binnen deze bestemming is derhalve naast volumineuze detailhandel ook reguliere detailhandel mogelijk in motoren, agrarische hulpmaterialen, diervoeders en tuininrichting. Gelet op het feit dat de detailhandel in deze branches slechts binnen een klein deel van het plangebied wordt toegestaan en op grond van de eerder verleende en onherroepelijke vrijstelling reeds op dat plandeel mogelijk was, heeft het college ook met deze vorm van detailhandel binnen het plangebied in redelijkheid kunnen instemmen. 2.6.3. Voor zover de vereniging betoogt dat de term volumineuze detailhandel verwarring schept, omdat volgens haar op het perceel ook reguliere detailhandel plaatsvindt overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de voorgaande overweging heeft het college reguliere detailhandel binnen dat plandeel aanvaardbaar kunnen achten. Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften is volumineuze detailhandel detailhandel die vanwege de aard en omvang van de goederen een groot oppervlak per detailhandelsvestiging nodig heeft voor uitstalling. Hieronder wordt begrepen detailhandel in auto's, boten, caravans en tenten, grove bouwmaterialen, woninginrichting, keukens en badkamers en sanitair, alsmede bouwmarkten. Hieronder wordt volgens het planvoorschrift in elk geval niet verstaan grootschalige detailhandel en detailhandel in de sector "food". De vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze term onduidelijkheden laat bestaan over wat onder volumineuze detailhandel dient te worden verstaan. Dat volgens haar op het perceel detailhandel wordt gedreven in strijd met deze voorschriften, wat daar verder ook van zij, is een omstandigheid die in deze procedure niet ter beoordeling staat. 2.6.4. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan mogelijk gemaakte vormen van detailhandel geen duurzame ontwrichting van de centrumfuncties tot gevolg zullen hebben. Ook het standpunt van de vereniging dat het plan in strijd is met de Centrumvisie Bergeijk, omdat in deze visie staat dat behoefte bestaat aan meer geconcentreerde winkelvoorzieningen, kan niet slagen, omdat reguliere detailhandel slechts in beperkte mate mogelijk wordt gemaakt binnen het plan. Concentratie van de winkelvoorzieningen in het centrum is daarmee niet uitgesloten. 2.6.5. Voor zover de vereniging betoogt dat in het plan voorwaarden moeten worden opgenomen die onder meer zien op het reguleren van de openingstijden en inrichting van de bedrijven, overweegt de Afdeling dat dergelijke zaken niet in een bestemmingsplan kunnen worden geregeld. 2.6.6. De conclusie is dat hetgeen de vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het beroep van Diffutherm 2.7. Diffutherm betoogt dat het college door het desbetreffende plandeel goed te keuren heeft miskend dat het bedrijf van Diffutherm binnen de planperiode zal worden verplaatst. In dit verband voert zij aan dat de gemeente nauwelijks uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die voortvloeit uit de intentieovereenkomst en dat de gemeente niet beschikt over voldoende financiële middelen om het bedrijf te verplaatsen. Nu nog geen zicht bestaat op verplaatsing van het bedrijf, heeft het bedrijf ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheid gekregen. Voorts betoogt Diffutherm dat ten onrechte geen rekening is gehouden met nadelige financiële aspecten voor het bedrijf nu in de planvoorschriften een uitsterfregeling is opgenomen. 2.7.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente invulling geeft aan de inspanningsverplichting door het laten uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar woningbouw op een deel van het bedrijventerrein. Uit de opbrengsten van de woningbouw zou de bedrijfsverplaatsing van Diffutherm kunnen worden gefinancierd. Voorts is de gekozen planregeling voor het bedrijf volgens het college niet in strijd met de wet en kan het college instemmen met de afweging van de raad om niet te voorzien in verdere verruiming van de hergebruikmogelijkheden. Voorts behoudt Diffutherm haar uitbreidingsmogelijkheden, omdat ingevolge de planvoorschriften de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte van het bouwperceel geldt, aldus het college. 2.7.2. Diffutherm is gevestigd aan de Industrieweg. Aan dit plandeel zijn de bestemming "Bedrijventerrein 2" en de aanduidingen "bedrijven in milieucategorie 4 toegestaan" en "afwijkende bedrijfsdoeleinden" toegekend. Het perceel beslaat een oppervlakte van ruim 18.000 m², waarvan bijna 11.000 m² is bebouwd. Het bedrijf van Diffutherm legt zich toe op de productie van anticorrosie-, steenslag- en geluiddempende coatings, lijmen en afdichtingen, reinigingsmiddelen, alsmede op de productie van een uitgebreid pakket chemische producten ten behoeve van de bouw. Ingevolge artikel 5.1, onder a, van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de op de plankaart als "Bedrijventerrein 2" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 2, 3 en 4, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen. Ingevolge artikel 5.1, onder c, van de planvoorschriften zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "afwijkende bedrijfsdoeleinden" (Industrieweg 2-12) op de plankaart bestemd voor een verf-, lak-, en vernisfabriek. Ingevolge artikel 5.3, onder a, van de planvoorschriften geldt voor het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "afwijkende bedrijfsdoeleinden" op de plankaart, dat indien het gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken ten behoeve van de expliciet in de doeleindenomschrijving genoemde afwijkende bedrijfsdoeleinden (artikel 5.1, onder c) is beëindigd en deze gronden en bouwwerken in gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 5.1, onder a, de betreffende gronden en bouwwerken daarna niet meer mogen worden gebruikt voor de afwijkende bedrijfsdoeleinden. 2.7.3. Nu bij de voorbereiding van het plan het concrete uitzicht op de verplaatsing van het bedrijf van Diffutherm ontbrak, heeft de raad ervoor gekozen het bedrijf op grond van artikel 5.1, onder a en c, van de planvoorschriften te voorzien van een maatbestemming en in artikel 5.3, onder a, van de planvoorschriften een uitsterfregeling voor het gebruik op te nemen. Diffutherm heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college niet in redelijkheid met de gekozen planregeling heeft kunnen instemmen. Het college heeft bij zijn besluitvorming kunnen betrekken dat het bedrijventerrein is omgeven door woonwijken en dat het uit een oogpunt van veiligheid niet wenselijk is een dergelijk risicovol bedrijf als het bedrijf van Diffutherm opnieuw nabij woonbebouwing toe te staan. Tevens acht de Afdeling van belang dat niet is gebleken dat de gekozen bestemmingsregeling nadelige gevolgen voor het bedrijf van Diffutherm oplevert, omdat het bedrijf zijn bestaande bedrijfsvoering kan voortzetten. De aan de percelen van Diffutherm toegekende bestemming is dermate ruim dat het college in de vrees van Diffutherm dat door de uitsterfregeling zijn gronden onverkoopbaar worden, geen reden behoefde te zien om in zoverre goedkeuring aan het desbetreffende plandeel te onthouden. 2.7.4. Met betrekking tot het standpunt van Diffutherm dat het bedrijf ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheden heeft gekregen, overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 5.2.1, onder a, van de planvoorschriften mag, voor zover thans van belang, het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan 80%. Ingevolge artikel 5.2.2, onder a, van de planvoorschriften mag, voor zover thans van belang, de oppervlakte van een bouwperceel niet meer bedragen dan 5.000 m². Indien de bestaande oppervlakte hiervan afwijkt, geldt deze bestaande oppervlakte als maximum, aldus het planvoorschrift. Gelet hierop geldt de bestaande oppervlakte van het bouwperceel van Diffutherm van ruim 18.000 m² als maximum. Nu dit bouwperceel voor 80% mag worden bebouwd, resteert Diffutherm, gelet op de bestaande bebouwing van bijna 11.000 m², een uitbreidingsruimte van ongeveer 3.400 m². Gelet hierop mist het betoog van Diffutherm dat het bedrijf ten onrechte geen uitbreidingsmogelijkheid heeft gekregen feitelijke grondslag. 2.7.5. Niet in geschil is dat tussen Diffutherm en de gemeente overeenstemming bestaat dat het wenselijk is het bedrijf van Diffutherm te verplaatsen naar het nabijgelegen regionaal bedrijventerrein Kempisch Bedrijvenpark, maar dat de gemeente thans niet over voldoende middelen beschikt om deze verplaatsing mogelijk te maken. Nu de gemeente een alternatieve locatie heeft aangedragen en in opdracht van de gemeente onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid om financiële middelen te verkrijgen voor de verplaatsing naar deze locatie door het realiseren van woningbouw en de verkoop daarvan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeente onvoldoende inspanning verricht om de verplaatsing van het bedrijf mogelijk te maken. 2.7.6. Tenslotte heeft Diffutherm zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de bedenkingen, de zienswijze en de inspraakreactie. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenkingen. Diffutherm heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. 2.7.7. De conclusie is dat hetgeen Diffutherm heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein 2" met de aanduidingen "bedrijven in milieucategorie 4 toegestaan" en "afwijkende bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van de percelen van Diffutherm aan de Industrieweg niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Proceskosten 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van de vereniging M.K.B. afdeling Bergeijk en anderen niet-ontvankelijk behoudens voor zover het beroep is ingesteld namens [lid] en behoudens de goedkeuring van een smalle strook grond aan de noordzijde van het plandeel met de bestemming "Volumineuze detailhandel en totaalrecreatiebedrijf" ; II. verklaart het beroep van de vereniging M.K.B. afdeling Bergeijk en anderen, voor zover ontvankelijk, en de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Diffutherm B.V. en [appellant sub 3] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens w.g. Broekman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 177-533.