Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8887

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800221/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante]) een bestuurlijke boete opgelegd.


Uitspraak

200800221/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1151 van de rechtbank Roermond van 12 december 2007 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellante]) een bestuurlijke boete opgelegd. Bij besluit van 4 juli 2007 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellante]. Dit is aan de minister toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J. dos Santos en mr. S.I.A. Hensen, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: de Arbowet), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, doet de werkgever, indien een werknemer een arbeidsongeval overkomt dat ernstig lichamelijk of geestelijk letsel of de dood tot gevolg heeft, hiervan onverwijld mededeling aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en rapporteert hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk. Onder ernstig lichamelijk of geestelijk letsel wordt voor de toepassing van dit artikellid verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers. Ingevolge het tiende lid van dit artikel, voor zover thans van belang, zijn de werkgever en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald. Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt als beboetbaar feit aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als beboetbaar feit. Ter zake van de feiten, bedoeld in de vorige volzin, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald of een boete kan worden opgelegd van de eerste of tweede categorie. Ingevolge artikel 34, derde lid, van de Arbowet is de hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd gelijk aan de geldsom van de categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald. Ingevolge het vierde lid van dit artikel, zoals dit gold ten tijde van belang, zijn er 2 categorieën: 1°. de eerste categorie: € 4.538,00; 2°. de tweede categorie: € 11.345,00. Ingevolge artikel 3.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) is de arbeidsplaats zodanig ingericht, dat de daar aanwezige voorwerpen of stoffen geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren door instorten, verschuiven, omvallen of kantelen. Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder c, van het Arbobesluit, voor zover thans van belang, wordt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de tweede categorie aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 3.3 van het Arbobesluit. In Beleidsregel 33, achtste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: Beleidsregel 33), zoals deze luidde tot 1 januari 2007, voor zover thans van belang, is vermeld dat bij een arbeidsongeval dat ernstig letsel of de dood ten gevolge heeft, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet, vaste boetebedragen worden opgelegd. Bij een bedrijf met tussen de 10 en 49 werknemers wordt in het geval van ernstig letsel waarvoor de tweede categorie, als bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de Arbowet geldt, een boetebedrag opgelegd van € 4.050,00. In het achtste lid, aanhef en onder c, van Beleidsregel 33, zoals dat luidde tot 1 januari 2007, voor zover thans van belang, is vermeld dat indien sprake is van één slachtoffer het boetebedrag wordt verlaagd door het met driekwart te vermenigvuldigen als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden: 1. in de boetebeschikking wordt één beboetbaar feit vermeld, 2. in de twee jaar voorafgaand aan het arbeidsongeval heeft zich geen ander arbeidsongeval voorgedaan als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder i, van de Arbowet in het bedrijf, 3. het beboetbare feit dat de directe aanleiding is geweest voor het arbeidsongeval kan mede aan het slachtoffer worden verweten. Hiervan is sprake als het slachtoffer zich, tegen de instructies van de werkgever in, niet aan de bij of krachtens de Arbowet opgelegde verplichtingen heeft gehouden. In het negende lid van Beleidsregel 33, zoals dat luidde tot 1 januari 2007, is vermeld dat, indien blijkt dat er bij een beboetbaar feit sprake is van bijzondere omstandigheden, van deze beleidsregel kan worden afgeweken. In dat geval wordt het belang van toepassing van de beleidsregel afgewogen tegen de gevolgen die onverkorte toepassing van de beleidsregel voor de belanghebbende zou hebben. Er kan worden besloten tot het niet opleggen of verlagen van een boete voor een bepaald feit. Als bijzondere omstandigheden worden genoemd overmachtsituaties, nieuwe feiten en/of evidente fouten. In Beleidsregel 33, vierde lid, onder a, zoals dat luidt vanaf 1 januari 2007, voor zover thans van belang, wordt, in geval van ernstige beboetbare feiten als genoemd in bijlage 2, het normbedrag met twee vermenigvuldigd; Vervolgens kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde verdubbelde normbedrag: - Indien de werkgever aantoont dat hij de risico's van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de boete met een derde gematigd. - Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de boete met nog een derde gematigd. - Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen boete opgelegd. In het achtste lid, onder c, van Beleidsregel 33, zoals dat luidt vanaf 1 januari 2007, kunnen bij de berekening van de op te leggen boete de drie factoren aan de orde zijn als genoemd in lid 4, onder a, en op overeenkomstige wijze leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. In het negende lid van Beleidsregel 33, zoals dat luidt vanaf 1 januari 2007, is vermeld dat geen boete wordt opgelegd, indien de verwijtbaarheid ontbreekt. 2.2. Uit de stukken blijkt dat een werknemer van [appellante] (hierna: de werknemer) op 26 september 2006 werkzaamheden verrichtte, bestaande uit het verwijderen van plastic en gekleurd papier uit balen geperst papier. Samen met een collega voerde hij deze werkzaamheden uit in een hal waar een groot aantal balen papier vierhoog stond opgestapeld. Tijdens de werkzaamheden is de werknemer getroffen door balen papier van een omvallende stapel. De werknemer liep hierdoor ernstig letsel op en moest voor behandeling in het ziekenhuis worden opgenomen. Gebleken is dat bij de onderste baal van de stapel een metalen draad was geknapt en dat er sporen waren die er op wezen dat een van de balen was geraakt door een vorkheftruck. 2.3. De minister heeft [appellante] bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 april 2007 een boete opgelegd van € 4.050,00 wegens overtreding van artikel 3.3, tweede lid, van het Arbobesluit, gelezen in samenhang met artikel 16, tiende lid, van de Arbowet. Daartoe heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de werknemer is getroffen door balen papier afkomstig van een stapel balen die stond opgesteld in de nabijheid van de plaats waar de werknemers de opgedragen werkzaamheden verrichtten, dat binnen het bedrijf bekend was dat het voor kan komen dat balen van de stapel vallen, dat het ongeval was te voorzien en dat daartegen doeltreffende maatregelen hadden kunnen worden getroffen. Het ongeval had derhalve voorkomen kunnen worden. Dat de werknemer, zoals [appellante] stelt, ten tijde van het ongeval niet bij de gestapelde balen aanwezig had hoeven zijn, doet daaraan volgens de minister niet af. 2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daartoe stelt zij dat de werknemer niets te zoeken had op de plaats van het ongeval, dat risico's zijn geïnventariseerd en opgenomen in een eigen handboek, dat maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen, dat voldoende instructies zijn gegeven en dat dagelijks adequaat toezicht wordt gehouden. 2.4.1. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen bevat artikel 3.3, tweede lid, van het Arbobesluit geen opzet of schuld als bestanddeel. Derhalve staat de overtreding, indien aan de materiële voorschriften van artikel 3.3, tweede lid, niet is voldaan, vast. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van de overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal dit door hem aannemelijk moeten worden gemaakt. 2.4.2. Vaststaat dat de werknemer is getroffen door een omvallende stapel balen papier. Eveneens staat vast dat werknemers in de onmiddellijke nabijheid van de gestapelde balen aan het werk waren. Niet is gebleken noch is aannemelijk gemaakt dat [appellante] voldoende specifieke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de stapel balen zou omvallen, terwijl het haar bekend was dat het voor kan komen dat balen van de stapel vallen. Dat het volgens [appellante] niet werkbaar is om het gebied rond de balen af te schermen, laat onverlet dat [appellante] deze mogelijkheid niet heeft beproefd. De arbeidsplaats was derhalve niet zodanig ingericht dat de daar aanwezige voorwerpen of stoffen geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren door instorten, verschuiven, omvallen of kantelen. De overtreding van artikel 3.3, tweede lid, van het Arbobesluit staat daarmee vast. 2.4.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar van het niet naleven van dit artikel geen enkel verwijt kan worden gemaakt. [appellante] heeft weliswaar verwezen naar haar handboek en veiligheidsvoorschriften, maar uit deze stukken volgt niet dat specifieke instructies zijn gegeven om te voorkomen dat balen papier zullen omvallen. Dat [appellante] en haar werknemers in het bezit zijn van VCA certificaten en alleen speciaal opgeleide heftruckchauffeurs balen mogen stapelen betekent, anders dan [appellante] heeft betoogd, niet dat zij de risico's voldoende heeft onderkend. Ten aanzien van de stelling dat de werknemer niets te zoeken had op de plaats van het ongeval, zodat het ongeval aan hemzelf is te verwijten en niet aan [appellante], overweegt de Afdeling dat het de verantwoordelijkheid van [appellante] als werkgever is ervoor te zorgen dat de bepalingen uit het Arbobesluit worden nageleefd. Nu niet is gebleken dat ter zake specifieke instructies zijn gegeven, kan ook niet worden geoordeeld dat de werknemer in weerwil van de hem gegeven instructies aan het werk was in de nabijheid van de balen. Uit de stukken komt naar voren dat de werknemers al de hele ochtend in de directe omgeving van de balen aan het werk waren. Hieruit kan worden afgeleid dat [appellante], anders dan zij heeft betoogd, geen adequaat toezicht heeft gehouden. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat de minister terecht is overgegaan tot het opleggen van een boete. 2.4.4. Met betrekking tot het betoog dat aanleiding bestond af te zien van het opleggen van de boete dan wel de hoogte van de boete te matigen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat dit betoog faalt, nu, zoals blijkt uit het voorgaande, niet is voldaan aan de voorwaarde opgenomen in Beleidsregel 33 zoals deze gold tot 1 januari 2007 dat het arbeidsongeval mede aan het slachtoffer kan worden verweten en evenmin aan de voorwaarden opgenomen in Beleidsregel 33 zoals deze luidt sinds 1 januari 2007 dat [appellante] de risico's van de werkzaamheden voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen, voldoende instructies heeft gegeven en adequaat toezicht heeft gehouden. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister desalniettemin had moeten afzien van het opleggen van de boete of tot matiging van de boete had moeten overgaan. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 419.