Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8890

Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803861/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haren (hierna: de raad) bij besluit van 27 augustus 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Facet-bestemmingsplan Noodbergingsgebieden Onner- en Oostpolder, polder Lappenvoort en Polder Het Oosterland".


Uitspraak

200803861/2. Datum uitspraak: 25 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haren (hierna: de raad) bij besluit van 27 augustus 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Facet-bestemmingsplan Noodbergingsgebieden Onner- en Oostpolder, polder Lappenvoort en Polder Het Oosterland". Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2008, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2008, waar [verzoekers], en het college, vertegenwoordigd door J. Koopmans, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. A.H. Keuning, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in de aanwijzing van een aantal polders, waaronder de polder "Het Oosterland", als noodbergingsgebied, hetgeen met zich brengt dat deze polders bij extreem natte periodes voor waterberging kunnen worden ingezet. 2.3. [verzoekers] voeren aan dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de dubbelbestemming "Noodbergingsgebied", voor zover het betreft hun agrarische gronden in de polder "Het Oosterland", en zij beogen met hun verzoek te voorkomen dat deze gronden voor waterberging kunnen worden gebruikt. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de mogelijke schade als gevolg van inundatie niet of niet geheel vergoed zal worden. Verder vrezen zij dat bij mogelijke inundatie de ter plaatse aanwezige riooloverstort ernstige verontreiniging van het water met zich kan brengen en dat het vee niet tijdig kan worden geëvacueerd. 2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat het aanwijzen van de polders als noodbergingsgebied noodzakelijk en in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. 2.5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Noordbergingsgebied" aangewezen gronden, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de noodberging van water. In de plantoelichting staat dat de polder "Lappenvoort" en de polder "Het Oosterland" worden ingericht als noodbergingsgebied en dat dit betekent dat het gebied gemiddeld eenmaal in de honderd jaar of minder vaak wordt ingezet. 2.6. Ter zitting is komen vast te staan dat op de gronden van [verzoekers] geen werken hoeven worden te verricht, aangezien de gronden op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Haren" reeds geschikt zijn gemaakt voor waterberging. Voorts acht de voorzitter het risico dat de gronden op korte termijn als noodbergingsgebied gebruikt zullen moeten worden, gelet op de gemiddelde kans op inundatie van eenmaal in de honderd jaar, zeer gering. Daarnaast wordt overwogen dat zelfs indien de gronden op korte termijn zouden moeten worden gebruikt voor noodberging, schorsing van de inwerkingtreding van het voormelde plandeel niet afdoet aan de in artikel 12 van de Wet Rampen en zware ongevallen vervatte bevoegdheid van de Commissaris van de Koningin om, bij ernstige vrees voor het ontstaan van een ramp, net als in 1998, tot inundatie van gronden te besluiten. De vraag of de gronden in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid hadden kunnen worden bestemd als noodbergingsgebied en de bezwaren ten aanzien van de riooloverstort en de mogelijkheden voor evacuatie van vee zullen bij de behandeling van de bodemzaak aan de orde kunnen komen. 2.7. Gezien het voorgaande acht de voorzitter geen onverwijlde spoed aanwezig als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en kan het door [verzoekers] beoogde doel niet worden bereikt door het treffen van een voorlopige voorziening, zodat hiervoor geen aanleiding bestaat. Het verzoek dient te worden afgewezen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Kegge voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008 459.