Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8891

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702299/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2007, kenmerk PS/2006/883, hebben provinciale staten van Overijssel (hierna: provinciale staten) het "Uitwerkingsplan Reconstructie Enter" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.


Uitspraak

200702299/2. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Otterlo, gemeente Ede, 2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], 3. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats], 4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], 5. [appellante sub 5A], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat 5A] en [maat 5B], beiden wonend te [woonplaats], en [appellant sub 5B], wonend te [woonplaats], 6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot 6A] en [vennoot 6B], beiden wonend te [woonplaats], 7. [appellante sub 7], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat 7A] en [maat 7B], beiden wonend te [woonplaats], 8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats], 9. [appellanten sub 9], beiden wonend te [woonplaats], 10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats], 11. [appellanten sub 11], beiden wonend te [woonplaats], 12. [appellante sub 12], gevestigd te [plaats], 13. [appellanten sub 13], beiden wonend te [woonplaats], appellanten, en provinciale staten van Overijssel, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2007, kenmerk PS/2006/883, hebben provinciale staten van Overijssel (hierna: provinciale staten) het "Uitwerkingsplan Reconstructie Enter" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister en de staatssecretaris) hebben bij besluit van 24 april 2007, kenmerk DRZO. 2007/1226, het uitwerkingsplan goedgekeurd. Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A] (hierna: BM Vastgoed en [appellant sub 1A]) bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 28 juni 2006, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 20 juli 2007, [appellante sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, [appellante sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, [appellanten sub 9] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, [appellant sub 10] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, [appellanten sub 11] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, [appellante sub 12] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, en [appellanten sub 13] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2007, beroep ingesteld. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 17 juli 2007. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2007. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 22 augustus 2007. [appellante sub 7] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2007. [appellant sub 10] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2007. [appellanten sub 11] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2007. Provinciale staten en de minister en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend. [appellante sub 6], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2008, waar zijn verschenen BM Vastgoed en [appellant sub 1A], vertegenwoordigd door [appellant sub 1A] en O. Elkhaloufi, [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellante sub 6], vertegenwoordigd door M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, [appellante sub 7], vertegenwoordigd door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, [appellant sub 8], vertegenwoordigd door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, [appellanten sub 9], bijgestaan door ing. E.J.M. Zandbelt, werkzaam bij Countus, provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, ing. G.W. Tuinstra, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, ing. W. Maalderink en mr. J. Regterschot, ambtenaren in dienst van de provincie, en de minister en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.A.H.J. Anthonisse, ambtenaar in dienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Wierden, vertegenwoordigd door drs. ing. H.J. ten Tije, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen OVERGANGSRECHT 2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. ONTVANKELIJKHEID 2.2. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het reconstructieplan Salland-Twente. Het voorziet in maatregelen voor herverkaveling van het gebied Enter. Het uitwerkingsplan is voorbereid, vastgesteld en goedgekeurd op grond van de artikelen 18 en 19 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc). 2.2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rwc kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet op het doel en de strekking van de Rwc betekent dit echter niet dat beroep openstaat tegen alle onderdelen van het plan. Tegen elementen die niet zijn gericht op rechtsgevolg kan geen beroep worden ingesteld. De beroepen voor zover gericht tegen deze onderdelen zijn niet-ontvankelijk. 2.2.2. Op 1 januari 2007 is de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: de Wilg) in werking getreden. Ingevolge artikel 95, derde lid, van de Wilg, voor zover hier van belang, worden herverkavelingen op basis van de Rwc, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel uitgevoerd met inachtneming van het bij of krachtens de Wilg bepaalde. Gelet hierop is in artikel 109 van de Wilg bepaald dat titel 6 van hoofdstuk 3 van de Rwc, welke titel bepalingen bevat omtrent herverkaveling, vervalt, en dat artikel 48 van de Rwc wordt gewijzigd, in die zin dat de hoofdstukken 4 tot en met 8, 10 en 11 van de Wilg van overeenkomstige toepassing worden verklaard indien herverkaveling als een van de in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, van de Rwc bedoelde maatregelen of voorzieningen in het reconstructieplan is opgenomen. Ingevolge artikel 95, vierde lid, van de Wilg, voor zover hier van belang, wordt bij regeling van de Minister ten aanzien van de in het derde lid bedoelde herverkavelingen bepaald op welke wijze procedure-onderdelen en besluiten op basis van de Rwc worden gelijkgesteld met procedure-onderdelen en besluiten op basis van de Wilg. Bij deze regeling kan, in afwijking van het derde lid, worden bepaald dat naar gelang de voortgang of overige omstandigheden van een herverkaveling als bedoeld in het derde lid, bepalingen van de Wilg ten aanzien van die herverkaveling buiten toepassing blijven dan wel bepalingen uit de Rwc daarop van toepassing blijven. 2.2.3. Op 14 december 2006 heeft de Minister, onder meer ter uitvoering van artikel 95, vierde lid, van de Wilg de Regeling inrichting landelijk gebied vastgesteld (Stcr. 21 december 2006, nr. 249) (hierna: de Regeling). In artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat een uitwerking van het reconstructieplan, als bedoeld in artikel 18 van de Rwc en voor zover hierbij sprake is van herverkaveling als bedoeld in titel 6 van hoofdstuk 3 van de Rwc, die is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de Wilg en die wordt voltooid volgens de bepalingen van de Wilg, wordt gelijkgesteld aan het inrichtingsplan, als bedoeld in artikel 17 van de Wilg. Ingevolge artikel 25, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling wordt de uitwerking van het reconstructieplan, bedoeld in artikel 18 van de Rwc, voor zover hierbij sprake is van herverkaveling, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wilg nog niet is afgerond, afgerond overeenkomstig de procedure van de Rwc. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat artikel 23 van overeenkomstige toepassing is op de procedureonderdelen en proceduremomenten die ingevolge het eerste lid zijn afgerond. 2.2.4. Uit het bovenstaande volgt dat op de uitvoering van een, na de inwerkingtreding van de Wilg, vastgesteld uitwerkingsplan dat betrekking heeft op herverkaveling, zoals de onderhavige, de hoofdstukken 4 tot en met 8, 10 en 11 van de Wilg van toepassing zijn. Gelet hierop is in artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 25 van de Regeling dan ook bepaald dat het uitwerkingsplan, voor de uitvoering ervan, gelijk wordt gesteld met een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wilg. De Afdeling ziet aanleiding om voor de mogelijkheden van beroep tegen een uitwerkingsplan aan te sluiten bij de mogelijkheden van beroep tegen een inrichtingsplan, zoals is neergelegd in artikel 19 van de Wilg. Allereerst is hierbij van belang dat het onderhavige uitwerkingsplan, zoals is overwogen in overweging 2.2., betrekking heeft op herverkaveling en op grond van de Wilg zal worden uitgevoerd. Het uitwerkingsplan wordt in dit verband dan ook gelijkgesteld met een inrichtingsplan. Daarnaast is van belang dat in de Memorie van Toelichting bij de Wilg (TK 2005-2006, 30509, nr. 3, pagina 53) ten aanzien van artikel 19 van de Wilg wordt vermeld dat de daarin opgesomde beroepsmogelijkheden tegen een inrichtingsplan zijn beperkt tot de onderdelen die zijn aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dit komt overeen met hetgeen in overweging 2.2.1. is overwogen omtrent de beroepsmogelijkheden tegen een reconstructieplan dan wel de uitwerking daarvan, welke mogelijkheden immers eveneens zijn beperkt tot elementen die op rechtsgevolg zijn gericht. 2.2.5. Voor zover hier van belang is in artikel 19 van de Wilg bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft: a. de begrenzing van de blokken; b. de aanduiding van voorzieningen, inhoudende de toepassing van een korting; c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut; d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken en de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg. 2.2.6. Onder blok, waarnaar artikel 19, aanhef en onder a, van de Wilg verwijst, wordt in artikel 1 van de Rwc verstaan het geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken. Onder toepassing van een korting, waarnaar artikel 19, aanhef en onder b, van de Wilg verwijst, werd in artikel 67, eerste lid, van de Rwc verstaan de vermindering van de totale oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden tot een maximum van vijf procent met de oppervlakte van de bij de herverkaveling betrokken gronden. Onder toewijzing van eigendom van voorzieningen van openbaar nut, waarnaar artikel 19, aanhef en onder c, van de Wilg verwijst, wordt in artikel 19, tweede lid, onder c, van de Rwc zoals dat luidde tot en met 31 december 2006 verstaan de toewijzing van: 1°. wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken; 2°. gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde; 3°. andere voorzieningen van openbaar nut; Onder toewijzing van het beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, waarnaar artikel 19, aanhef en onder c, van de Wilg eveneens verwijst, wordt in artikel 19, tweede lid, onder d, van de Rwc zoals dat luidde tot en met 31 december 2006 verstaan de toewijzing en regeling van beheer en onderhoud van binnen een blok gelegen wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wegenwet wordt onder wegen mede verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen, andere verkeersbanen voor beperkt gebruik en bruggen. 2.3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen gericht tegen het besluit tot vaststelling en goedkeuring van het uitwerkingsplan, overweegt de Afdeling ambtshalve als volgt. 2.3.1. Gezien de hier aan de orde zijnde beroepen en hetgeen in overweging 2.2.5. is overwogen, staan de volgende onderdelen van het uitwerkingsplan open voor beroep. - De toepassing van een korting voor het verwezenlijken van de hoofdwaterloop De Doorbraak op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, van de Rwc. - De toepassing van een korting voor de verbreding van de Hagmolenbeek op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, van de Rwc. - De toepassing van een korting voor de aanleg van de fietspaden vanaf het dorp Enter richting Leemslagen; over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan De Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso en vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk op grond van artikel 67, eerste lid, van de Rwc. - De toewijzing van de eigendom, het beheer en het onderhoud van gronden nodig voor de aanpassing van de beken aan het waterschap Regge en Dinkel. - De toewijzing van de eigendom van gronden nodig voor de aanleg van bovengenoemde fietspaden aan de gemeente. - De aanduiding van een brug bij de kruising van de Boven Regge met de Ypeloweg als openbare weg. - De opname van de gronden voor de fietspaden vanaf het dorp Enter richting Leemslagen; over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan De Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso en vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk als openbare weg. Ten aanzien van de toepassing van een korting overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 109 van de Wilg artikel 67, eerste lid, van de Rwc, thans is vervallen. De Wilg bevat echter in artikel 56, eerste lid, een gelijkluidende bepaling, welke gelet op artikel 48 van de Rwc thans van toepassing is op de uitvoering van het uitwerkingsplan. 2.4. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9], [appellant sub 10], [appellanten sub 11] en [appellanten sub 13] betogen in beroep dat hun gronden ten onrechte deels als robuuste verbindingszone zijn aangemerkt. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 6], [appellanten sub 9] en [appellanten sub 11] vrezen dat hierdoor beperkingen in de bedrijfsvoering zullen ontstaan en dat hun gronden in waarde zullen verminderen. [appellanten sub 9] voeren tevens aan dat de gronden in het reconstructieplan zijn aangewezen als verwevingsgebied en dat het daarom niet juist is dat in het uitwerkingsplan de natuur door middel van de robuuste verbindingszone de voorrang krijgt boven de landbouw. [appellant sub 4] en [appellante sub 7] stellen dat een goede verkaveling niet meer mogelijk is. [appellant sub 8], [appellant sub 10] en [appellanten sub 13] voeren aan dat de robuuste verbindingszone slechts indicatief is aangegeven, hetgeen in strijd is met de Rwc, het uitvoeringskader plan- en gebiedsuitwerkingen en het rechtzekerheidsbeginsel. Het feit dat ook in het Natuurgebiedsplan Overijssel, regio Zuidwest Twente robuuste verbindingszones zijn ingetekend, leidt tot grote onduidelijkheid, aldus [appellant sub 8] en [appellanten sub 13]. [appellanten sub 13] vrezen dat een eventuele robuuste verbindingszone vernatting, opbrengstvermindering en overlast van onkruiden en wild met zich brengt. 2.4.1. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 11] en [appellante sub 12] komen op tegen de aanduiding 'nieuwe natuur' op een deel van hun gronden. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] voeren aan dat hun gronden hierdoor minder waard zullen worden. Volgens [appellant sub 4], [appellante sub 7], [appellant sub 8] en [appellanten sub 11] is door de aanduiding nieuwe natuur een goede verkaveling niet meer mogelijk. 2.4.2. [appellant sub 4], [appellante sub 7] en [appellanten sub 9] kunnen zich niet verenigen met de aanleg van een ecologische verbindingszone langs de Boven-Regge wat betreft het deel ten noorden van de instroom Hagmolenbeek. [appellant sub 4] vreest voor een belemmering in zijn bedrijfsvoering. [appellante sub 7] heeft met name bezwaar tegen het feit dat zij gronden zal moeten afstaan ten behoeve van de aanleg van deze ecologische verbindingszone. [appellanten sub 9] betogen dat duidelijk is dat de ecologische verbindingszone hier niet gerealiseerd kan worden en dat provinciale staten inmiddels bezig zijn met een alternatief tracé langs de Elsenerbeek. 2.4.3. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] richten zich tegen de inrichting van een ecologische verbindingszone langs De Doorbraak. Zij vrezen hierdoor in hun bedrijfsvoering te worden belemmerd. Verder voeren zij aan dat een goede verkaveling door de aanleg van voornoemde verbindingszone niet meer mogelijk is. 2.4.4. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellante sub 12] richten zich tegen de aanleg van wandelpaden in de omgeving van, onderscheidenlijk op, hun gronden. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] betogen dat door de aanleg van wandelpaden de kans op het overbrengen van ziekten toeneemt. [appellante sub 7] voert aan dat de aanleg van een wandelpad langs de percelen ten oosten van zijn bedrijfsgebouwen de ongestoorde toegang tot de cultuurgronden zal belemmeren. [appellante sub 12] vreest voor verkeersonveilige situaties, het moedwillig achterlaten van afval, vernielingen aan de werktuigenberging alsmede een aantasting van de privacy. 2.4.5. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 7], [appellanten sub 9], [appellant sub 10] en [appellanten sub 11] kunnen zich niet verenigen met vernattingsmaatregelen. [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4], [appellanten sub 9], [appellant sub 10] en [appellanten sub 11] stellen dat deze maatregelen schade voor hun bedrijf met zich brengen. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellante sub 7] voeren aan dat de maatregelen ten onrechte niet zijn onderbouwd met onderzoeksgegevens. 2.4.6. [appellanten sub 9] en [appellanten sub 11] richten zich tegen de aanduiding 'nieuwe lijnbeplanting' die is toegekend aan, onderscheidenlijk in de directe nabijheid van, hun gronden. Zij stellen dat hierdoor de normale bedrijfsvoering wordt belemmerd. 2.4.7. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] betogen in beroep onder meer dat op de kaart van het uitwerkingsplan geen bedrijfsbestemmingen zijn vermeld, waardoor het onduidelijk is welke gevolgen het uitwerkingsplan heeft voor bestaande bedrijven. 2.4.8. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] stellen voorts dat door de voorgenomen afsluitingen van wegen en bruggen de bereikbaarheid van de bedrijvigheid negatief zal worden beïnvloed. 2.4.9. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] voeren bovendien aan dat hun terrein aan de [locatie 1] te [plaats] in het uitwerkingsplan ten onrechte deels is aangeduid als 'waardevolle beplanting'. 2.4.10. [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met de verbreding van de Regge. Zij voeren aan dat hierdoor veel goede landbouwgrond en natuur verloren gaat. 2.4.11. [appellanten sub 3] voeren aan dat door de aanleg van ruiterpaden op hun gronden de kans op verspreiding van besmettelijke ziekten toeneemt. 2.4.12. [appellanten sub 9] betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van de nieuwe natuur niet is aangetoond. 2.4.13. [appellanten sub 11] betogen dat in het uitwerkingsplan ten onrechte nieuwe voor verzuring gevoelige gebieden zijn aangewezen, waaronder in de buurt van de bedrijven van [appellanten sub 11] aan de [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3] te [plaats]. Zij vrezen dat dit belemmeringen in de bedrijfsvoering met zich brengt. 2.4.14. [appellanten sub 11] voeren verder aan dat ten onrechte de gronden van [appellant sub 11A] aan de [locatie 2] te [plaats] deels zijn aangewezen als basisbiotoop. Volgens hen wordt hierdoor een gedeelte van de gronden onbruikbaar en wordt een gunstige herverkaveling gehinderd. 2.4.15. [appellanten sub 11] betogen dat de voorziene snelheidsremmende maatregelen het verkeer van landbouwmachines en vrachtwagens zullen hinderen. 2.4.16. De beroepen van appellanten voor zover genoemd onder 2.4 tot en met 2.4.15. zien niet op enig in overweging 2.3.1. genoemd voor beroep vatbaar onderdeel van het uitwerkingsplan. De Afdeling overweegt in dit verband ten aanzien van de beroepen tegen de robuuste verbindingszone, de nieuwe natuur en de ecologische verbindingszones langs de Doorbraak en langs de Boven-Regge wat betreft het deel ten noorden van de instroom van de Hagmolenbeek als volgt. De begrenzing van de gronden voor nieuwe natuur en de ecologische verbindingszone langs de Doorbraak en langs de Boven-Regge wat betreft het deel ten noorden van de instroom van de Hagmolenbeek is overgenomen uit het Natuurgebiedsplan Overijssel. Wat betreft de robuuste verbindingszone is de ontwerpbegrenzing van het traject van de robuuste verbindingszone aangehouden, welke is opgenomen in de ontwerp planwijziging van het Natuurgebiedsplan Overijssel. Door in het Natuurgebiedsplan Overijssel gronden als natuurgebied te begrenzen wordt de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN) op de desbetreffende gronden van toepassing. Dit brengt - voor zover hier van belang - mee dat aanspraak gemaakt kan worden op de subsidies waarin de regelingen voorzien en dat een verwervingsplicht voor het bureau beheer landbouwgronden ontstaat indien als natuurgebied begrensde gronden aan dat bureau worden aangeboden. Het onderhavige uitwerkingsplan bevat geen op rechtsgevolg gerichte bepalingen omtrent de robuuste verbindingszone. Wat betreft de nieuwe natuur is uitsluitend bepaald dat de gronden voor nieuwe natuur die verworven zijn, in eigendom gaan naar een natuurbeschermingsorganisatie. Ten aanzien van de ecologische verbindingszones langs de Doorbraak en langs de Boven-Regge ten noorden van de instroom van de Hagmolenbeek wordt weliswaar het instrument korting genoemd, maar daaraan is toegevoegd dat wat betreft de Doorbraak dit instrument niet zal worden toegepast ten aanzien van huiskavels en wat betreft de Boven-Regge ten noorden van de instroom van de Hagmolenbeek dat dit instrument alleen zal worden toegepast als realisering op een andere wijze niet lukt. Het uitwerkingsplan voorziet derhalve niet in verplichte verkoop van voor natuurdoeleinden begrensde huiskavels. Ook wordt door een dergelijke begrenzing geen wijziging in de bestemming van de desbetreffende gronden aangebracht. De toewijzing van de eigendom van de gronden voor natuurdoeleinden aan een andere rechthebbende dan appellanten kan eerst plaatsvinden indien de gronden worden herverdeeld in een zogenoemd plan van toedeling. Tegen een dergelijk plan van toedeling, dat onderdeel uitmaakt van een ruilplan, staat afzonderlijk beroep open bij de burgerlijke rechter ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Wilg. Provinciale staten hebben ter zitting verklaard dat het bureau beheer landbouwgronden voldoende gronden voor natuurdoeleinden heeft verworven. Deze gronden zullen in het plan van toedeling worden ingebracht. Uitgangspunt bij de toedeling is volgens provinciale staten dat de huiskavels van agrariërs in het plangebied niet worden verkleind. Dit betekent dat in die situaties waar aantasting van huiskavels van grondgebonden bedrijven niet is te voorkomen, de aantasting zal worden gecompenseerd in grond (met een overeenkomstige economische waarde) grenzend aan de huiskavel, aldus provinciale staten. De wandelpaden zijn, zoals ook expliciet door provinciale staten ter zitting is verklaard, indicatief op de plankaart weergegeven. 2.4.17. Gezien overweging 2.4.16. zijn de beroepen van BM Vastgoed en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] in zoverre niet ontvankelijk en zijn de beroepen van [appellant sub 4], [appellanten sub 11], [appellante sub 12] en [appellanten sub 13] geheel niet-ontvankelijk. Overigens zijn, in tegenstelling tot wat [appellante sub 6] en [appellante sub 7] stellen, hun gronden niet aangewezen als robuuste verbindingszone. OVERSCHRIJDING TERMIJN VASTSTELLING EN GOEDKEURING UITWERKINGSPLAN 2.5. [appellante sub 7] voert aan dat de in artikel 16, eerste lid, van de Rwc gelezen in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Rwc gestelde termijn voor de vaststelling van het uitwerkingsplan is overschreden, zodat het besluit niet in stand kan blijven. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] betogen dat provinciale staten niet hebben voldaan aan de in de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2007, no. 200602587/2 neergelegde opdracht om binnen acht weken na de datum waarop de uitspraak is uitgesproken het besluit te nemen tot vaststelling van het uitwerkingsplan. In dit verband voeren zij aan dat aan het gepubliceerde besluit van 7 februari 2007 geen gewaarmerkt plan is gehecht, zodat onduidelijkheid bestaat over de vastgestelde versie. 2.5.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Rwc stellen provinciale staten het reconstructieplan vast binnen acht weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van de zienswijzen is verstreken. In artikel 18, tweede lid, van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat op de vaststelling van de uitwerking van het reconstructieplan artikel 16, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is. Uit deze wettelijke bepalingen noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat provinciale staten na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd zijn het uitwerkingsplan vast te stellen. Bij brief van 31 maart 2006, na doorzending door het college van gedeputeerde staten van Overijssel bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, hebben BM Vastgoed en [appellant sub 1A] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan. Bij uitspraak van 19 januari 2007, no. 200602587/2 heeft de Afdeling dit beroep gegrond verklaard. Zij heeft daarbij overwogen dat het uitwerkingsplan niet binnen de gestelde termijn is vastgesteld, zodat is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de Rwc gelezen in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Rwc. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan is daarbij vernietigd. Verder heeft de Afdeling aanleiding gezien om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, provinciale staten op te dragen om binnen acht weken na de datum waarop de uitspraak in het openbaar is uitgesproken het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan te nemen. Bij besluit van 7 februari 2007 hebben provinciale staten alsnog, en derhalve binnen de door de Afdeling gestelde termijn, het uitwerkingsplan vastgesteld, op grondslag van het Ontwerp-Uitwerkingsplan Reconstructie Enter en de wijzigingen ontwerp-Uitwerkingsplan Reconstructie Enter, die als bijlagen bij het Statenvoorstel nr. PS/2006/883 zijn gevoegd. Naar het oordeel van de Afdeling staat hiermee voldoende het door provinciale staten genomen besluit vast. Het besluit is gepubliceerd in het Provinciaal Blad nr. 2007-43 van 12 juni 2007. Van de bekendmaking is op 13 juni 2007 kennisgeving gedaan in de huis-aan-huis-bladen van het deelgebied Enter. Dit laat onverlet dat de vastlegging van het vastgestelde Uitwerkingsplan Reconstructie Enter op een voor het publiek eenvoudig toegankelijke wijze in een door provinciale staten gewaarmerkte doorlopende tekst dan wel een tekst waarin op duidelijke wijze de wijzigingen die ten opzichte van de oorspronkelijke tekst zijn aangebracht, ontbreekt. Deze wijze van vastlegging is volgens een verklaring van provinciale staten ter zitting achterwege gebleven op grond van kostenbesparing. Hoewel de Afdeling deze motivering van provinciale staten ontoereikend acht, kan het achterwege laten van een zodanige vastlegging reeds daarom niet de rechtmatigheid van het besluit aantasten, omdat de beslissing omtrent de vastlegging na het nemen van het bestreden besluit dateert. 2.5.2. De Afdeling overweegt verder ten aanzien van het besluit van de minister en de staatssecretaris het volgende. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, wordt het besluit tot goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, geacht te zijn genomen indien binnen vier weken na de verzending ter goedkeuring geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan provinciale staten. In artikel 18, tweede lid, van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat op de vaststelling van de uitwerking van het reconstructieplan artikel 17 van de Rwc van overeenkomstige toepassing is. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken. Het uitwerkingsplan is op 1 maart 2007 ter goedkeuring verzonden. Derhalve eindigde de bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het uitwerkingsplan op 29 maart 2007. Het besluit omtrent goedkeuring is evenwel eerst op 24 april 2007 aan provinciale staten bekendgemaakt. Gelet hierop is ingevolge artikel 17, derde lid, van de Rwc het uitwerkingsplan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat de minister en de staatssecretaris door dit bij hun besluit van 24 april 2007 te vervangen, hetgeen neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb hebben gehandeld. De beroepen van BM Vastgoed en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] - voor zover ontvankelijk - zijn in zoverre gegrond, zodat het besluit van 24 april 2007 dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond van BM Vastgoed en [appellant sub 1A] dat het besluit van 24 april 2007 onvoldoende is gemotiveerd geen bespreking meer. De beroepen van BM Vastgoed en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] worden geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege. FORMELE BEZWAREN Beslissing op bezwaren 2.6. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] betogen dat niet is voldaan aan de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Rwc op dit geding van toepassing zijn. Naar aanleiding van de geboden mogelijkheid bezwaar te maken, is niet binnen de in artikel 7:10 van de Awb genoemde termijn een beslissing op bezwaar genomen, aldus BM Vastgoed en [appellant sub 1A]. 2.6.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Rwc, zoals deze op het geding van toepassing is, is paragraaf 3.5.6, met uitzondering van artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidde vóór de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, van toepassing op de voorbereiding van het reconstructieplan, met dien verstande dat in afwijking van artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het schriftelijk indienen van bedenkingen vier weken bedraagt en dat gedeputeerde staten, in voorkomend geval in overeenstemming met het college van gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, het bestuursorgaan zijn dat belast is met deze procedure. In artikel 18, tweede lid, van de Rwc is, voor zover hier van belang, bepaald dat op de vaststelling van de uitwerking van het reconstructieplan artikel 15, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is. Op dit geding is derhalve de uitgebreide uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in paragraaf 3.5.6 van de Awb van toepassing en niet de door BM Vastgoed en [appellant sub 1A] gestelde bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep uit hoofdstuk 7 van de Awb. Reeds hierom is het beroep van BM Vastgoed en [appellant sub 1A] in zoverre ongegrond. De Afdeling overweegt voorts dat provinciale staten een ontwerp-uitwerkingsplan hebben opgesteld en daarvan op 29 december 2004 kennisgeving hebben gedaan in het dagblad Tubantia en in de Staatscourant. In deze kennisgevingen is opgenomen dat het ontwerp-uitwerkingsplan ter inzage ligt van 4 januari tot en met 1 februari 2005 en dat belanghebbenden gedurende deze periode tegen het ontwerp-uitwerkingsplan schriftelijk bedenkingen naar voren kunnen brengen bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Gelet op het voorgaande is aan de aan de in de artikel 15, eerste lid, van de Rwc, gelezen in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Rwc en paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde eisen voldaan. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] hebben binnen de gestelde termijn bedenkingen ingebracht. In de reactienota ontwerp-uitwerkingsplan is het college van gedeputeerde staten op de ingediende bedenkingen ingegaan. De reactienota is naar de indieners van de bedenkingen gestuurd. Het betoog van BM Vastgoed en [appellant sub 1A] faalt. Kennisgeving terinzagelegging wijziging Natuurgebiedsplan Overijssel 2.7. [appellanten sub 9] betogen dat provinciale staten hen ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte hebben gesteld van de terinzagelegging van de (ontwerp) planwijziging van het Natuurgebiedsplan Overijssel wat betreft de robuuste verbindingszone voor het gedeelte tot aan de A1 ten zuiden van Enter. 2.7.1. De Afdeling overweegt dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het (ontwerp)uitwerkingsplan. In de Rwc, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan provinciale staten in het kader van de procedure omtrent het uitwerkingsplan verplicht zijn eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerp voor een wijziging van het Natuurgebiedsplan Overijssel dan wel een vastgestelde wijziging van het Natuurgebiedsplan Overijsel. Behandeling bedenkingen 2.8. [appellanten sub 2], [appellante sub 7], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] betogen dat de bedenkingen tegen het ontwerp-uitwerkingsplan onzorgvuldig zijn behandeld, nu de bezwaren groepsgewijs met een standaardantwoord zijn afgedaan, zonder dat op de individuele belangen en op de specifieke omstandigheden van hun bedrijven acht is geslagen. 2.8.1. De Afdeling overweegt dat bij de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan provinciale staten hun overwegingen omtrent de ingebrachte bedenkingen hebben vermeld in de bij dit besluit gevoegde Reactienota ontwerp-Uitwerkingsplan. In deze nota zijn de gelijksoortige bedenkingen gezamenlijk behandeld. De andere bedenkingen zijn afzonderlijk behandeld waarbij in voorkomend geval is ingegaan op de individuele situatie. Deze wijze van behandeling van de bedenkingen kan, mede gelet op het grote aantal - vaak overeenstemmende - bedenkingen dat is ingediend, niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Toegankelijkheid en duidelijkheid plan 2.9. BM Vastgoed en [appellant sub 1A] en [appellant sub 8] betogen dat het uitwerkingsplan ontoegankelijk en onduidelijk is. Voorts voeren BM Vastgoed en [appellant sub 1A] aan dat het uitwerkingsplan onvoldoende is gemotiveerd. 2.9.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Rwc bevat de uitwerking van het reconstructieplan voor zover van toepassing: a. de te treffen maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder e, voor zover in het reconstructieplan is bepaald dat ten aanzien daarvan uitwerking plaats zal vinden; b. aanduidingen van te verwerven onroerende zaken; c. de aanwijzing van te onteigenen percelen of opstallen; d. de toewijzing van eigendom van buiten een blok gelegen: 1°. wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken; 2°. gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde; 3°. andere voorzieningen van openbaar nut; e. de toewijzing en regeling van beheer en onderhoud van buiten een blok gelegen wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken; f. voor elke te treffen maatregel of voorziening een raming van de kosten, alsmede een tijdschema voor de uitvoering; g. overige aspecten, ten aanzien waarvan in het reconstructieplan is bepaald dat uitwerking plaats zal vinden. Het uitwerkingsplan is opgesteld overeenkomstig deze eisen. In het uitwerkingsplan zijn per onderdeel (water en bodem, landbouw, landschap en cultuurhistorie, natuur, recreatie en toerisme en leefbaarheid) achtereenvolgens de huidige situatie en de autonome ontwikkeling, de knelpunten, de maatregelen en het doelbereik uiteen gezet. De juridisch bindende onderdelen, die thans in beroep ter beoordeling staan, zijn doorgaans vermeld bij de maatregelen. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de uitvoering van het uitwerkingsplan. De Afdeling acht het plan in zoverre, gelet op de omvang ervan, niet ontoegankelijk of onduidelijk. In hetgeen BM Vastgoed en [appellant sub 1A] hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan onvoldoende is gemotiveerd, nu de verschillende onderdelen van de nodige toelichting zijn voorzien. Belangen landbouwsector 2.10. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 8] en [appellant sub 10] betogen dat er in de procedure onvoldoende ruimte is geweest voor inbreng van de belangen van de landbouwsector. 2.10.1. De Afdeling overweegt dat bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan de landinrichtingscommissie is betrokken. Vaststaat dat destijds vier van de acht leden van de commissie vertegenwoordigers van de landbouwsector waren. In het uitwerkingsplan is een volledig hoofdstuk gewijd aan de landbouw. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 8] en [appellant sub 10] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende ruimte is geboden voor inbreng van de belangen van de landbouwsector. Samenloop procedures 2.11. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] betogen dat er te veel besluiten over hetzelfde aspect zijn en worden genomen. 2.11.1. De Afdeling begrijpt het bezwaar van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] aldus dat zowel de procedure omtrent een peilbesluit, een Natuurgebiedsplan, een reconstructieplan, het voorliggende uitwerkingsplan en een bestemmingsplan is of wordt gevolgd. Het gaat hier om verschillende toetsingskaders met eigen verantwoordelijkheden van de verschillende bestuursorganen. Er is geen wettelijke bepaling aan te wijzen die zich verzet tegen de samenloop van deze procedures. INHOUDELIJKE BEZWAREN Fietspaden 2.12. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] komen in beroep op tegen de aanleg van een fietsverbinding vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk. Zij betogen dat de kans op dierziekten hierdoor aanzienlijk toeneemt. [appellanten sub 3] voeren verder aan dat dit pad hun huiskavel doorkruist en dat provinciale staten geen afdoende garantie voor compensatie hebben geboden. [appellante sub 6], [appellante sub 7] en [appellant sub 8] richten zich tegen de aanleg van een fietsverbinding vanaf het dorp Enter richting Leemslagen over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan De Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso. [appellante sub 7] en [appellant sub 8] voeren aan dat het voornoemde pad hun huiskavels doorsnijdt en zodoende een ongestoorde toegang tot hun huiskavels zal belemmeren. [appellante sub 7] betoogt verder dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu onduidelijk is of het voornoemde pad op haar gronden rechtstreeks op basis van dit plan kan worden gerealiseerd. [appellante sub 6] voert aan dat het fietspad zeer dicht lang het bedrijfsperceel komt te liggen en hem in zijn ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. [appellante sub 6] betoogt dat er voor dit fietspad een beter alternatief voorhanden is. 2.12.1. Provinciale staten hebben ter zitting gesteld dat hetgeen [appellant sub 8] ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de aanleg van een fietspad over zijn huiskavel een geheel nieuwe beroepsgrond betreft, die niet is verwoord in het door hem ingediende beroepschrift. In zijn beroepschrift heeft [appellant sub 8] aangevoerd dat de argumenten in het bedenkingengeschrift volledig worden gehandhaafd. In het bedenkingengeschrift heeft [appellant sub 8] zich onder meer gericht tegen de aanleg van een fietsverbinding over zijn gronden. Gelet hierop dient hetgeen in dit bedenkingengeschrift is aangevoerd omtrent de aanleg van een fietsverbinding als ingelaste beroepsgrond te worden beschouwd. 2.12.2. In het uitwerkingsplan is bepaald dat de gronden die nodig zijn voor de aanleg van fietspaden vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk en vanaf het dorp Enter richting Leemslagen, over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan de Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso middels korting worden verworven en worden toegewezen aan de gemeente. Hier vloeit tevens de opname van de paden als openbare weg uit voort. Uit de kaart behorende bij het plan kan worden afgeleid dat het tracé van het fietspad vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk is gelegen in de omgeving van de gronden van [appellanten sub 2] en dat deze de huiskavel van [appellanten sub 3] doorkruist. Het fietspad vanaf het dorp Enter richting Leemslagen, over de zandweg, langs de voetbalvelden en Plan De Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso grenst blijkens de plankaart aan de gronden van [appellante sub 6] en doorsnijdt de huiskavels van [appellante sub 7] en [appellant sub 8]. 2.12.3. De bezwaren van [appellanten sub 2] en [appellante sub 6] hebben uitsluitend betrekking op de toeneming van dierziekten, een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden voor het bedrijf en alternatieven. Deze bezwaren kunnen volledig in de bestemmingsplanprocedure aan de orde komen. Het bestemmingsplan is immers bepalend voor het kunnen uitvoeren van de in dit uitwerkingsplan beoogde maatregelen, nu in het uitwerkingsplan niet de bepaling is opgenomen dat het uitwerkingsplan geldt als vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Rwc. De beroepen van [appellanten sub 2] en [appellante sub 6] zijn in zoverre derhalve ongegrond. 2.12.4. De bezwaren van [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellant sub 8] zien op de doorsnijding van hun huiskavel door de voornoemde fietspaden. Provinciale staten hebben zich in het uitwerkingsplan op het standpunt gesteld dat het plangebied recreatief en toeristisch aantrekkelijk is, dat een goede fietspadenstructuur maar beperkt aanwezig is en dat verhogen van de toegankelijkheid van het buitengebied alsmede het beter benutten van de recreatieve en toeristische potenties van het gebied de reden is om de voornoemde fietspaden mogelijk te maken. De Afdeling acht de toepassing van een korting op de toedeling ten behoeve van de aanleg van de voornoemde fietspaden vanwege de hiervoor genoemde redenen in beginsel passend. De Afdeling heeft evenwel niet uit het uitwerkingsplan kunnen afleiden hoe in het licht van het aan het uitwerkingsplan ten grondslag gelegde uitgangspunt dat de huiskavels in principe niet worden verkleind, voldoende compensatie voor de doorsnijding van de huiskavels van [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellant sub 8] zal worden geboden. Weliswaar is ter zitting door provinciale staten betoogd dat de gronden die door [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellant sub 8] moeten worden afgestaan voor de aanleg van de fietspaden in beginsel in de vorm van vervangende gronden aansluitend aan de huiskavel zullen worden gecompenseerd, maar zij zijn voorbijgegaan aan de omstandigheid dat door de aanleg van de fietspaden tevens gronden van de huiskavels zullen worden afgesneden. Hieruit volgt dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan op dit punt een deugdelijke motivering ontbeert. 2.12.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellant sub 8] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit tot de toepassing van een korting op de toedeling ten behoeve van de aanleg van de fietsverbindingen vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk en vanaf het dorp Enter richting Leemslagen, over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan de Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso, de toewijzing van de eigendom hiervan en de hieruit voortvloeiende status van de gronden als openbare weg, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De beroepen van [appellanten sub 3], [appellante sub 7] en [appellant sub 8], voor zover ontvankelijk en gericht op de voornoemde fietsverbindingen, zijn gegrond, zodat het besluit tot vaststelling van het plan in zoverre dient te worden vernietigd. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het van rechtswege aanwezige goedkeuringsbesluit te worden vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het uitwerkingsplan. Herinrichting Hagmolenbeek 2.13. [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met de toewijzing van de eigendom, het beheer en het onderhoud van de gronden die nodig zijn voor de aanpassing van de Hagmolenbeek aan het waterschap Regge en Dinkel alsmede tegen de toepassing van een korting voor de herinrichting van de Hagmolenbeek op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, van de Rwc, thans artikel 56, eerste lid, onder a, van de Wilg. Zij voeren aan dat hierdoor veel goede landbouwgrond en natuur verloren gaat. Verder vrezen zij voor vernatting. 2.13.1. Provinciale staten hebben in het verweerschrift uiteengezet dat met het verbreden en verondiepen van de Hagmolenbeek twee doelen worden gediend. In de eerste plaats wordt er volgens hen voorkomen dat water in de pieksituaties te snel wordt afgevoerd, waardoor de benedenstrooms gelegen gebieden te maken krijgen met wateroverlast. Tegelijkertijd wordt met het verondiepen voorkomen dat in droge perioden het waterpeil te ver wegzakt. De Afdeling acht de toewijzing van de eigendom van de gronden die nodig zijn voor de aanpassing van de beken Regge en Hagmolenbeek aan het waterschap Regge en Dinkel alsmede het toepassen van een korting op de op de toedeling ten behoeve van de herinrichting van de Hagmolenbeek uit het oogpunt van de hiervoor genoemde doelen op zichzelf passend. De door [appellanten sub 3] aangevoerde bezwaren hebben betrekking op de gevolgen van de herinrichting voor de landbouwgronden en de natuur in de directe omgeving. Deze bezwaren kunnen volledig in de bestemmingsplanprocedure aan de orde komen. Het bestemmingsplan is immers bepalend voor het kunnen uitvoeren van de in dit uitwerkingsplan beoogde maatregelen, nu in het uitwerkingsplan niet de bepaling is opgenomen dat het uitwerkingsplan geldt als vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Rwc. 2.13.2. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten in zoverre niet in redelijkheid het uitwerkingsplan hebben kunnen vaststellen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het uitwerkingsplan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van [appellanten sub 3] is op dit punt ongegrond. De Doorbraak 2.14. [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] richten zich in beroep tegen de aanleg van De Doorbraak, een nieuwe watergang in de directe omgeving van hun gronden aan de [locatie 4] onderscheidenlijk de [locatie 5] te [plaats]. Zij vrezen voor een beperking in hun bedrijfsvoering. Verder voeren zijn aan dat een goede herverkaveling niet meer mogelijk is. 2.14.1. De aanleg van de nieuwe watergang De Doorbraak is een gezamenlijk initiatief van het waterschap Regge en Dinkel en het bestuur van de provincie Overijssel en is al meerdere malen onderwerp van besluitvorming geweest. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Almelo het bestemmingsplan "De Doorbraak" vastgesteld. Het plan voorziet in de aanleg van de waterloop De Doorbraak die is voorzien op het grondgebied van de gemeente Almelo. Het tracé van De Doorbraak is voorzien op het centrale gedeelte van de gronden van [appellante sub 5A] en op het zuidelijke gedeelte van de gronden van [appellant sub 5B]. Bij uitspraak 22 november 2006, no. 200508127/1, heeft de Afdeling de beroepen, waaronder die van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van 19 juli 2005, tot goedkeuring van dit bestemmingsplan ongegrond verklaard. Hiermee is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. Bij besluit van 19 februari 2004 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel ingestemd met het inrichtingsplan van De Doorbraak. Het inrichtingsplan is een besluit in de zin van artikel 148 van de Waterschapswet. De tegen dit besluit ingestelde administratieve beroepen heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel bij besluit van 20 oktober 2004 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 oktober 2007, registratienummers Awb 04/1385, 04/1423 en 04/1518, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad beslist op de beroepen tegen dit besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het waterschap op basis van voldoende onderzoek in alle redelijkheid tot het voorliggend tracé heeft kunnen besluiten. De rechtbank acht, gelet op de doelstelling en de hydrologische onderzoeken welke ten behoeve van het inrichtingsplan zijn uitgevoerd, een breedte van 75 meter voor de waterloop als uitgangspunt niet onjuist en alleszins verdedigbaar. De rechtbank heeft evenwel niet uit het inrichtingsplan kunnen achterhalen op grond waarvan het algemeen bestuur van het waterschap voor het hele tracé van De Doorbraak tot een afweging kon komen voor de daadwerkelijke breedte van de waterloop. Vanwege de hiervoor genoemde omissie in het inrichtingsplan heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van 20 oktober 2004 vernietigd. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Provinciale staten hebben terecht gesteld dat de bezwaren van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], voor zover die zich richten tegen de mogelijkheden welke in het bestemmingsplan en het inrichtingsplan voor De Doorbraak zijn geschapen in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. In deze procedure kan - voor zover hier van belang - uitsluitend worden beoordeeld of de in het uitwerkingsplan vastgestelde maatregel inhoudende de toepassing van een korting op de toedeling alsmede de toewijzing van eigendom van gronden benodigd voor de aanleg van De Doorbraak aan het waterschap Regge en Dinkel passend is. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van het watersysteem en het versterken van de natuur de redenen zijn om De Doorbraak aan te leggen. Gelet hierop alsmede op het feit dat het bestemmingsplan dat betrekking heeft op De Doorbraak inmiddels onherroepelijk is, dat provinciale staten hebben aangegeven niet middels onteigening De Doorbraak op de thans voor agrarische doeleinden in gebruik zijnde gronden te willen verwezenlijken en in aanmerking genomen dat in het inrichtingsplan De Doorbraak wat betreft de uitvoering wordt verwezen naar het voorliggende plan, acht de Afdeling de toepassing van een korting op de toedeling alsmede de toewijzing van de eigendom aan het waterschap van gronden benodigd voor de aanleg van de waterloop De Doorbraak passend. 2.14.2. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten in zoverre niet in redelijkheid het uitwerkingsplan hebben kunnen vaststellen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het uitwerkingsplan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] is op dit punt ongegrond. Brug over de Regge 2.15. [appellante sub 6] kan zich niet verenigen met de aanduiding van een brug bij de kruising van de Boven Regge met de Ypeloweg als openbare weg. Volgens [appellante sub 6] bemoeilijkt de brug het uitrijden van vrachtwagens vanaf haar gronden. [appellante sub 6] wijst er op dat een beter alternatief is de brug ongeveer 25 meter zuidelijker aan te leggen. 2.15.1. Ter zitting is gebleken dat het in deze om een bestaande brug over de Boven Regge gaat, die maakt dat de natuurlijke barrière van de waterloop de Boven Regge voor de doorlopende weg Ypeloweg wordt opgeheven. Gelet hierop acht de Afdeling het opnemen van deze brug als openbare weg passend. Dat inmiddels is gebleken dat de landinrichtingscommissie samen met het bestuur van de gemeente waarin de brug ligt het voorstel van [appellante sub 6] om een nieuwe brug over de Boven Regge ongeveer 25 meter zuidelijker aan te leggen nader onderzoekt op de technische invulling en het kostenaspect doet aan het voorgaande niet af, aangezien de uitkomst van dit onderzoek nog niet bekend is en provinciale staten ter zitting onweersproken hebben gesteld dat dit onderzoek niet is ingesteld vanwege het feit dat de huidige ligging van de brug verkeersonveilige situaties met zich brengt, maar om het draaien van vrachtwagens vanaf de oprit van het perceel van [appellante sub 6] te vergemakkelijken. Nu in het uitwerkingsplan niet de bepaling is opgenomen dat het uitwerkingsplan geldt als vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Rwc, dient nog een bestemmingsplan te worden opgesteld voor het kunnen uitvoeren van de in het uitwerkingsplan beoogde maatregelen. De gemeenteraad kan de uitkomsten van het voornoemde onderzoek in het bestemmingsplan verwerken. Voor zover [appellante sub 6] zich hier niet in kan vinden, overweegt de Afdeling dat tegen dat plan binnen de daartoe geëigende procedure rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. 2.15.2. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten in zoverre niet in redelijkheid het uitwerkingsplan hebben kunnen vaststellen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het uitwerkingsplan op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De goedkeuring van rechtswege komt in zoverre niet voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van [appellante sub 6] is op dit punt ongegrond. PROCESKOSTENVEROORDELING 2.16. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] te worden veroordeeld. Ten aanzien van BM Vastgoed en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling bestaat wat betreft [appellant sub 4], [appellanten sub 11], [appellante sub 12] en [appellanten sub 13] geen aanleiding. 2.16.1. Nu zowel een onderdeel van de vaststelling van het uitwerkingsplan door provinciale staten, de goedkeuring van rechtswege hiervan en het besluit omtrent goedkeuring van 24 april 2007 worden vernietigd, acht de Afdeling het redelijk provinciale staten, voor de helft, en de minister en de staatssecretaris, gezamenlijk voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van proceskosten die zijn opgekomen en griffierechten die zijn voldaan in verband met de behandeling van de hierna in de beslissing nader genoemde gegrond verklaarde beroepen. De betaling van de bedragen aan appellanten dient door de provincie Overijssel te geschieden. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], [appellanten sub 11], [appellante sub 12] en [appellanten sub 13] geheel, het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A] voor zover het is gericht op bedrijfsbestemmingen, de voorgenomen afsluitingen van wegen en bruggen en de aanduiding 'waardevolle beplanting', het beroep van [appellanten sub 2] voor zover het is gericht op de aanduidingen 'robuuste verbindingzone' en 'nieuwe natuur', wandelpaden en vernattingsmaatregelen, het beroep van [appellanten sub 3] voor zover het is gericht op de aanduidingen 'robuuste verbindingzone' en 'nieuwe natuur', wandelpaden, vernattingsmaatregelen, verbreding van de Regge en ruiterpaden, het beroep van de [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] voor zover het is gericht op de ecologische verbindingszone langs De Doorbraak en vernattingsmaatregelen, het beroep van [appellante sub 6] voor zover het is gericht op de aanduiding 'robuuste verbindingzone', het beroep van [appellante sub 7] voor zover het is gericht op de aanduidingen 'robuuste verbindingzone' en 'nieuwe natuur', de ecologische verbindingszone langs de Boven-Regge wat betreft het deel ten noorden van de instroom Hagmolenbeek, wandelpaden en vernattingsmaatregelen, het beroep van [appellant sub 8] voor zover het is gericht op de aanduidingen 'robuuste verbindingzone' en 'nieuwe natuur', het beroep van [appellanten sub 9] voor zover het is gericht op de aanduidingen 'robuuste verbindingzone' en 'nieuwe lijnbeplanting', de ecologische verbindingszone langs de Boven-Regge wat betreft het deel ten noorden van de instroom Hagmolenbeek, vernattingsmaatregelen en de financiële uitvoerbaarheid en het beroep van [appellant sub 10] voor zover het is gericht op de aanduiding 'robuuste verbindingzone' en de vernattingsmaatregelen, niet-ontvankelijk; II. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10], voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond; III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Overijssel van 7 februari 2007 tot vaststelling van het Uitwerkingsplan Reconstructie Enter, kenmerk PS/2006/883, voor zover het betreft de fietsverbindingen vanaf de Kremersweg richting de Kartelaarsdijk en vanaf het dorp Enter richting Leemslagen, over de zandweg langs de voetbalvelden en Plan de Lee, langs de grens van het nieuwe Reggedal tot aan 't Ekso; IV. vernietigt de goedkeuring van rechtswege van het onder III. genoemde planonderdeel; V. vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 april 2007, kenmerk DRZO. 2007/1226; VI. verklaart de beroepen van BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9], [appellant sub 10] voor het overige ongegrond; VII. veroordeelt provinciale staten van Overijssel, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezamenlijk tot vergoeding van de door de [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] in verband met hun beroepen opgekomen proceskosten. Deze bedragen dienen door de provincie Overijssel onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan: - [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B] € 685,80 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en tachtig cent), waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellante sub 6] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellante sub 7] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellant sub 8] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellanten sub 9] € 362,38 (zegge: driehonderdtweeënzestig euro en achtendertig cent), waarvan € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - [appellant sub 10] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VIII. gelast dat de provincie Overijssel en de Staat der Nederlanden gezamenlijk aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoeden; deze bedragen dienen door de provincie Overijssel op de volgende wijze te worden betaald: - aan [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 8], [appellanten sub 9] en [appellant sub 10] elk een bedrag van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro); - aan BM Vastgoed B.V. en [appellant sub 1A], [appellante sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellante sub 6] en [appellante sub 7] elk een bedrag van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro); Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Nienhuis voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 466.