Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8898

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708187/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Shop Service Center B.V. (hierna: SSC) een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor een groothandel in niet-voedingsartikelen voor (benzine)winkels en autowasstraten. Dit besluit is op 11 oktober 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200708187/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Shop Service Center B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Shop Service Center B.V. (hierna: SSC) een vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer voor een groothandel in niet-voedingsartikelen voor (benzine)winkels en autowasstraten. Dit besluit is op 11 oktober 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft SSC bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2008, waar SSC, vertegenwoordigd door J.G.A. Roelofsen en Th.F. Beukeboom, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding. 2.2. In de inrichting bevinden zich drie opslaggebouwen voor de opslag van gevaarlijke stoffen, waaronder een kluis die voldoet aan richtlijn CPR 15-2 met een opslagcapaciteit van ongeveer 253.000 kg. In de bijlage bij de vergunning zijn onder paragraaf 2.4 voorschriften over deze kluis opgenomen. 2.3. SSC kan zich niet verenigen met voorschrift 2.4.1 van de vergunning. Volgens haar is onduidelijk of de kluisruimte een ruimte met gasontploffingsgevaar volgens voorschrift 1.6.1 van de vergunning betreft. Hierdoor is voor SSC onduidelijk of de gehele ruimte explosieveilig moet worden uitgevoerd. SSC begrijpt het voorschrift zodanig dat wanneer wordt voldaan aan de situatie zoals beschreven in de gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar, de ruimte niet in zijn geheel behoeft te worden gezien als ruimte met ontploffingsgevaar volgens voorschrift 1.6.1 van de vergunning. 2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voorschrift 2.4.1 van de vergunning verlangt dat de ruimte voldoet aan de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7910-1 (hierna: NPR 7910-1). De NPR 7910-1 schrijft volgens het college voor hoe de continuïteit van de ventilatie behoort te zijn gewaarborgd. Als hieraan wordt voldaan zal er nooit een falen van de ventilatie optreden, en zal verdere elektrische installatie in de kluisruimte niet explosieveilig hoeven te zijn uitgevoerd, aldus het college. 2.3.2. In voorschrift 2.4.1 van de vergunning is bepaald dat, indien de ventilatie van de ruimte en de waarborging daarvan niet voldoen aan de NPR 7910-1, paragraaf, 9.3, tabel 3 en het rapport betreffende de gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar, van Consulmij met kenmerk 10 september 2007, ontvangen 11 september 2007, deze ruimte gezien dient te worden als een ruimte met gasontploffingsgevaar volgens voorschrift 1.6.1. In voorschrift 1.6.1 van de vergunning is bepaald dat de elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010. In ruimten met gasontploffingsgevaar moet de elektrische installatie bovendien voldoen aan de norm NEN-EN-IEC 60079-14 en het elektrische materieel aan de normen NEN 3125, NEN-EN 50014 t/m 50020, NEN-EN 50028 en NEN-EN 50039. 2.3.3. De NPR 7910-1 regelt de gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar. In paragraaf 9.3 van de NPR 7910-1 is in tabel 3 een overzicht gegeven van de mogelijke ventilatieomstandigheden en de gevolgen daarvan voor klasse en afmetingen van de gevarenzones. In paragraaf 8.3.3 van de NPR 7910-1 wordt van "kunstmatige ruimtelijke ventilatie" gesproken als de atmosfeer in de gehele ruimte mechanisch wordt ververst door een systeem van voldoende capaciteit en op zodanige wijze dat er geen "dode hoeken" bestaan. Voor de bepaling van "voldoende capaciteit" kunnen drie opties worden gehanteerd. Deze zijn uitgewerkt in paragraaf 8.3.3 van de NPR 7910-1. In het rapport 'Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar' van 10 september 2007 van Consulmij (hierna: het rapport) wordt aanbevolen dat alle mogelijke ontstekingsbronnen die zich binnen het gezoneerde gebied bevinden, dienen te worden uitgerust als explosieveilig of te worden verplaatst naar niet-gezoneerd gebied. Het rapport concludeert dat zich in de huidige situatie geen van deze ontstekingsbronnen in de gezoneerde gebieden in de grote CPR-ruimte bevinden en dat extra maatregelen derhalve niet nodig zijn. 2.3.4. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit binnen de kluisruimte moest worden uitgegaan van een gevarenzone met gasontploffingsgevaar, als bedoeld in de NPR 7910-1. In paragraaf 8.3.3 van de NPR 7910-1 staan eisen vermeld omtrent de wijze van ventilatie en de manier waarop deze, afhankelijk van de situatie die van toepassing is, dienen te worden gewaarborgd. Gelet op paragraaf 8.3.3 en 9.3 van NPR 7910-1, het rapport en het deskundigenbericht is de Afdeling van oordeel dat voorschrift 2.4.1 onvoldoende duidelijkheid biedt over welke maatregelen door de inrichting moeten worden getroffen en welke gedragsvoorschriften in acht moeten worden genomen om explosiegevaar te voorkomen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en het rechtszekerheidsbeginsel. Dit beginsel brengt onder meer met zich dat uit een vergunning duidelijk blijkt welke rechten en plichten deze in het leven roept. De beroepsgrond slaagt. 2.4. SSC betoogt dat voorschrift 2.4.2 van de vergunning overbodig is. Uit de gevarenzone-indeling in combinatie met de aard van de gevarenbronnen binnen de ruimte volgt volgens haar dat in de afzuigkanalen nooit een explosieve atmosfeer kan ontstaan. 2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat een explosieve situatie niet valt uit te sluiten omdat de ventilatoren juist zijn bedoeld om gevaarlijke en explosieve gassen af te voeren. Daarnaast zijn de afzuigopeningen van de ventilatorschachten in het gezoneerde gebied gesitueerd en kan daardoor de afgezogen lucht een explosief mengsel zijn. Derhalve dienen deze ventilatoren explosieveilig te zijn uitgevoerd, aldus het college. Verder kan er volgens het college een calamiteit plaatsvinden waarbij een pallet goederen van een heftruck afvalt en gaat lekken. In dat geval dienen in de ruimte opgehoopte explosieve dampen volgens het college afgezogen te kunnen worden alvorens de elektrische installatie weer ingeschakeld wordt. Hiervoor dient de ventilatie gewaarborgd en explosieveilig uitgevoerd te zijn, aldus het college. 2.4.2. In voorschrift 2.4.2 is bepaald dat, indien ventilatoren van de luchtverversingskanalen in de luchtstroom geplaatst zijn, deze explosieveilig moeten zijn uitgevoerd conform voorschrift 1.6.1. 2.4.3. De eis van een explosieveilige ventilatie vindt geen steun in de NPR 7910-1, noch in de PGS 15. Hetgeen deze richtlijnen voorschrijven over ventilatie dient ter voorkoming van explosies in normale bedrijfsomstandigheden. Het betoog van het college ten aanzien van calamiteiten doet derhalve niet ter zake. Voorschrift 2.4.2 is een overbodig voorschrift. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer. De beroepsgrond slaagt. 2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het de voorschriften 2.4.1 en 2.4.2 van de vergunning betreft. 2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van 3 oktober 2007, kenmerk 2003/11202, voor zover het de voorschriften 2.4.1 en 2.4.2 van de daarbij verleende vergunning betreft; III. gelast dat de gemeente van Alphen aan den Rijn aan Shop Service Center B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Hennekens w.g. Drouen lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 375-537.