Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8905

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707499/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling te verlenen voor de vestiging van een Multimate bouwmarkt op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200707499/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/2625 en 07/2626 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 13 september 2007 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Rucphen. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) geweigerd [appellant] vrijstelling te verlenen voor de vestiging van een Multimate bouwmarkt op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat te Roosendaal, en vergezeld door J. Traets, en het college, vertegenwoordigd door P.J.M. van Overveld en R.E.J. Manniën, ambtenaren in dienst van de gemeente, vergezeld door S. Hiemstra, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverhei" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-". Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, onderdeel 2, van de planvoorschriften zijn op de gronden bestemd tot "Bedrijfsdoeleinden -B-" zelfbedieningsgroothandel en detailhandelsbedrijven niet toegestaan, behoudens via een vrijstellingsprocedure perifere detailhandelsbedrijven als bedoeld in het dertiende lid van dit artikel. Ingevolge het dertiende lid, aanhef, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder b, juncto het tiende lid, onder b, ten behoeve van bouwmarkten, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. door middel van een onderzoek dient te zijn aangetoond, dat de distributieplanologische ruimte hiervoor aanwezig is en er geen onevenredige aantasting van de distributieve voorzieningen zal plaatsvinden in de gemeente Rucphen; b. door middel van onderzoek dient te zijn aangetoond, dat het vanwege ruimtebeslag en/of (verkeers)overlast onmogelijk of ongewenst is de desbetreffende vestiging ruimtelijk in te passen in één van de kernen van de gemeente Rucphen. 2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van de rapporten van MKB Adviseurs B.V. (hierna: MKB Adviseurs) heeft kunnen aannemen dat de op de [locatie 2] gevestigde onderneming in bouwmaterialen Imabo Doorisol is aan te merken als een bouwmarkt. Hij stelt dat Imabo Doorisol wat betreft de oppervlakte van de verkoopruimte voor detailhandel en het omzetpercentage niet voldoet aan de brancheafbakening van een bouwmarkt, zodat dit bedrijf ten onrechte in de rapporten van MKB Adviseurs als zodanig is meegenomen bij de beoordeling van de vraag of de in geding zijnde vestiging een onevenredige aantasting van de distributieve voorzieningen met zich brengt. 2.2.1. Het college heeft aan het besluit op bezwaar van 15 mei 2007 twee rapporten van MKB Adviseurs ten grondslag gelegd. In het rapport "Distributie Planologisch Onderzoek Gem. Rucphen (second opinion) voor de dhz-branche" van 31 augustus 2006 en het rapport "Aanvullend onderzoek gemeente Rucphen inzake de dhz-branche" van 4 mei 2007 wordt geconcludeerd dat in de gemeente Rucphen momenteel en in de komende jaren geen marktruimte bestaat voor de doe-het-zelfbranche en dat de vestiging van een tweede bouwmarkt zal leiden tot een ontwrichting van de bestaande distributieve structuur. In de rapporten zijn de door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (hierna: het HbD) gehanteerde definities, waarin als bouwmarkten worden beschouwd bedrijven, waarvan onder meer de winkelverkoopvloeroppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt en de omzet van de doe-het-zelfartikelen ongeveer 50% of meer deel uitmaakt van de totaalomzet, als uitgangspunt genomen. 2.2.2. De omstandigheid dat Imabo Doorisol in het, door MKB Adviseurs bij het opstellen van hun rapporten geraadpleegde, databestand van Locatus niet als detailhandel maar als bouwmaterialenhandel en leverancier aan bedrijven, derhalve als groothandel, staat geregistreerd, is niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of het bedrijf terecht als bouwmarkt is meegenomen in het onderzoek. Bij genoemde registratie wordt uitgegaan van de activiteiten die de meeste oppervlakte in beslag nemen. Dit laat onverlet dat de detailhandelactiviteiten een zodanige omvang kunnen hebben dat het bedrijf terecht is beschouwd als bouwmarkt in eerder bedoelde zin. In de rapporten van MKB Adviseurs is uiteengezet dat Imabo Doorisol beschikt over een bedrijfsterrein van 5.000 m2, waarbinnen de detailhandelactiviteiten plaatsvinden op een winkelverkoopvloeroppervlakte van 1.500 m2. Partijen verschillen met name van mening over de vraag of de oppervlakte van de showroom meetelt bij de bepaling van de winkelverkoopvloeroppervlakte voor detailhandel. Het HbD formuleert de winkelverkoopvloeroppervlakte bij een detailhandelsvoorziening als, voor zover thans van belang, de in een winkel voorkomende voor de uitstalling en de verkoop van detailhandelsartikelen bedoelde oppervlakte. Dit is in het algemeen de (inpandige) voor het publiek zichtbare en toegankelijke vloeroppervlakte inclusief die van de etalage, vitrine, toonbank- en kassaruimte (plus de loopruimte voor het personeel daarachter), schappen, paskamers, ruimten voor winkelwagentjes en lege dozen evenals de vloeroppervlakte van entresols (met voor klanten voldoende hoogte). Gezien die definitie telt de in de vestiging van Imabo Doorisol opgenomen showroom mee bij de bepaling van de verkoopruimte voor detailhandel. Gelet hierop en op de door het college bij het verweerschrift overgelegde nadere toelichting van MKB Adviseurs van 14 januari 2008 en de plattegrondtekening van Imabo Doorisol, bestaat geen grond voor het oordeel dat de geconstateerde winkelverkoopvloeroppervlakte voor detailhandelsactiviteiten van 1.500 m2 onjuist zou zijn. De voorzieningenrechter is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.2.3. Wat betreft het deel van de omzet dat wordt verkregen door verkoop van de doe-het-zelfartikelen betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de ter zitting door het college overgelegde accountantsverklaring bij zijn oordeel heeft betrokken, aangezien de voorzieningenrechter had bepaald dat aan die verklaring geen waarde mocht worden gehecht, nu [appellant] deze niet heeft kunnen inzien. In het proces-verbaal van de zitting bij de voorzieningenrechter is niet opgenomen dat deze heeft bepaald dat voormelde verklaring buiten beschouwing wordt gelaten. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat de voorzieningenrechter genoemde accountantsverklaring ten onrechte bij zijn oordeel heeft betrokken. Dat, naar [appellant] stelt, hij de verklaring niet heeft kunnen inzien, geeft voorts geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, nu [appellant] in hoger beroep alsnog in de gelegenheid is geweest deze in te zien. 2.2.4. In het rapport van MKB Adviseurs van 31 augustus 2006 is opgenomen dat Imabo Doorisol 70% van de omzet behaalt uit verkoop aan particulieren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit percentage onjuist zou zijn, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Imabo Doorisol ook wat betreft de omzet is aan te merken als een bouwmarkt. 2.2.5. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college heeft miskend dat Imabo Doorisol in strijd met het bestemmingsplan detailhandelsactiviteiten verricht. Dit betoog is weliswaar terecht aangevoerd, maar kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. Het college heeft zich in reactie op dit betoog op het standpunt gesteld dat de detailhandelsactiviteiten van Imabo Doorisol onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan vallen. Wat daar verder van zij, gebleken is dat het college Imabo Doorisol in staat wil stellen haar detailhandelsactiviteiten voort te zetten. Derhalve ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze activiteiten op korte termijn zullen worden beëindigd. Daarom kan niet worden gezegd dat Imabo Doorisol in dit opzicht ten onrechte in de rapporten van MKB Adviseurs als bouwmarkt is meegenomen. 2.3. [appellant] betoogt verder dat ook ingeval ervan wordt uitgegaan dat Imabo Doorisol in de rapporten van MKB Adviseurs terecht als bouwmarkt is meegenomen, uit die rapporten nog niet volgt dat met de vestiging van de bouwmarkt sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van de distributieve voorzieningen als bedoeld in artikel 3, dertiende lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat uitgaande van de juistheid van die rapporten het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen, aldus [appellant]. 2.3.1. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar met juistheid op het standpunt gesteld dat van distributie-planologische onevenredige bezwaren sprake is indien de vestiging van de nieuwe bouwmarkt leidt tot een duurzame ontwrichting van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon in de betrokken sector. Op grond van de MKB-rapporten heeft het college gesteld dat een dergelijke ontwrichting optreedt door realisering van de in het bouwplan voorziene bouwmarkt. In het rapport van MKB Adviseurs van 31 augustus 2006 is geconcludeerd dat de komst van de nieuwe bouwmarkt zal leiden tot sluiting van één bestaande bouwmarkt of tot sluiting van meerdere kleinere breedpakketzaken en speciaalzaken (ijzerwaren- of verfspeciaalzaak) en daarmee tot ontwrichting van de bestaande structuur. In het aanvullende MKB-rapport van 4 mei 2007 is daaraan toegevoegd dat drie of vier van de zes speciaalzaken in de kernen Sprundel, Rucphen en Sint. Willebrord wellicht zullen moeten sluiten. Bij het wegvallen van speciaalzaken in ten minste twee van deze drie kernen moet worden geconstateerd dat de bestaande structuur wordt ontwricht, aldus het rapport. Hoewel de komst van de bouwmarkt mogelijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de bestaande detailhandelsbedrijven in Rucphen, wordt in de MKB-rapporten noch in het besluit op bezwaar gemotiveerd waarom bij het wegvallen van een aantal speciaalzaken in de kernen moet worden geconstateerd dat het gaat om een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon in de betrokken sector. Dat mogelijk enkele bedrijven minder zullen omzetten ten gevolge van de komst van de bouwmarkt en wellicht zelfs de bedrijfsvoering zullen moeten beëindigen, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de MKB-rapporten volgt dat zowel de voorziene bouwmarkt als Imabo Doorisol en nog enkele speciaalzaken in de kernen resteren. Het besluit op bezwaar van 15 mei 2007 is in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In zoverre slaagt het betoog. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige door [appellant] aangevoerde gronden geen bespreking. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond verklaren. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen. 2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 13 september 2007 in zaken nrs. 07/2625 en 07/2626; III. verklaart het bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 15 mei 2007, kenmerk BR/BE/UA07/4106; V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rucphen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.006,95 (zegge: tweeduizendzes euro en vijfennegentig cent), waarvan een bedrag groot € 992,15 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro en vijftien cent) voor de behandeling van het beroep, waarvan een bedrag groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en een bedrag groot € 1.014,80 (zegge: duizendveertien euro en tachtig cent) voor de behandeling van het hoger beroep, waarvan een bedrag groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Rucphen aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de gemeente Rucphen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Heusden voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 163-530.