Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8907

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707974/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 november 2004 is een verzoek van [appellant] aan de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost (hierna: de korpsbeheerder) om verstrekking van gegevens over de demonstraties van de Nationale Alliantie op 13 en 20 augustus 2004 afgewezen.


Uitspraak

200707974/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1490 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2007 in het geding tussen: [appellant] en de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 november 2004 is een verzoek van [appellant] aan de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost (hierna: de korpsbeheerder) om verstrekking van gegevens over de demonstraties van de Nationale Alliantie op 13 en 20 augustus 2004 afgewezen. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de korpsbeheerder, opnieuw beslissend, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 14 februari 2006 in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2007, hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 4 december 2007 heeft [appellant] de toestemming verleend bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. F.F.M.J. van den Einden en mr. A.J.F.A. Verhoeven, beiden werkzaam bij het bureau juridische zaken van de politieregio Brabant Zuid-Oost, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. 2.2. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpsbeheerder terecht verstrekking van delen van de draaiboeken van 13 en 20 augustus 2004 heeft geweigerd vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Hij stelt dat naar aanleiding van de openbare, vooraf aangekondigde demonstraties van 13 en 20 augustus 2004 geen opsporingsonderzoek is gestart en geen vervolging is ingesteld en dat de korpsbeheerder daarom geen beroep meer kon doen op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob. [appellant] ziet bovendien niet in waarom het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zich verzet tegen de openbaarmaking van algemene informatie over de inzet van politiepersoneel tijdens een demonstratie. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft hij wel behoefte aan de naam van de persvoorlichter. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de zogeheten PCS-urenverantwoording komen niet overeen met wat in het dictum staat, aldus [appellant]. 2.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank van 11 juli 2007 heeft [appellant], in persoon, desgevraagd verklaard dat het hem niet gaat om de openbaarmaking van de namen van burgers of politiefunctionarissen maar dat hij met zijn verzoek de namen van afdelingen, de doorkiesnummers en de taken van het politiepersoneel wenst te verkrijgen. Uit het proces-verbaal valt niet af te leiden dat [appellant] heeft beoogd een uitzondering te maken ten aanzien van de naam van de persvoorlichter. Daarom ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank [appellant] verkeerd heeft begrepen en ten onrechte heeft overwogen dat hij aan de naam van de persvoorlichter geen behoefte meer heeft. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb de draaiboeken van 13 en 20 augustus 2004 vergeleken met de openbaar gemaakte exemplaren van de draaiboeken. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat voor het grootste deel van de niet openbaar gemaakte informatie de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de daarin vervatte informatie inzicht geeft in de door de politie gehanteerde onderzoeksstrategie en dat openbaarmaking daarvan de opsporing en vervolging van strafbare feiten zou kunnen frustreren. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob niet alleen betrekking heeft op de bescherming van de daar vermelde belangen in een individueel geval, maar ook op de bescherming van de opsporingsstrategie van de politie in het algemeen. Daaronder dienen ook de middelen waarmee of de functionarissen door wie die strategie wordt uitgevoerd te worden verstaan. Het feit dat na de demonstraties van 13 en 20 augustus 2004 geen opsporings- en vervolgingsonderzoek is ingesteld brengt, anders dan [appellant] stelt, niet met zich dat de korpsbeheerder zich niet op deze weigeringsgrond zou mogen beroepen, nu het gaat om draaiboeken die ook voor andere demonstraties worden of zullen worden gebruikt, die wel tot strafvervolging kunnen leiden, en openbaarmaking van de informatie mogelijke onderzoeken zou kunnen schaden. Wat de PCS-urenverantwoording betreft heeft de rechtbank, verkort weergegeven, overwogen dat niet valt in te zien waarom die, met uitzondering van de daarbij vermelde code, niet openbaar kan worden gemaakt. Ten aanzien van de code heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de korpsbeheerder onvoldoende heeft onderbouwd op welke wijze het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten met de niet-openbaarmaking van deze gegevens is gediend. De Afdeling is, gelet op de beslissing van de rechtbank, van oordeel dat in de daarop volgende overweging een kennelijke verschrijving is geslopen en dat de overweging aldus moet worden gelezen dat met betrekking tot de code voldoende is onderbouwd op welke wijze het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten met de niet-openbaarmaking van deze gegevens is gediend. Aldus gelezen, stroken de overwegingen van de rechtbank met haar beslissing. De Afdeling is echter, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de korpsbeheerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom openbaarmaking van de PCS-code vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten achterwege moet blijven. Zoals de gemachtigde ter zitting in hoger beroep heeft bevestigd, is de code gekoppeld aan een bepaalde zaak en is deze uitsluitend van nut voor intern gebruik. Het besluit van 14 februari 2006 komt in zoverre wegens strijd met 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. 2.3. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpsbeheerder de dreigingsanalyses en de aanvullende dreigingsanalyses, met uitzondering van de vestigingsplaats, postcode en telefoonnummer van het Opvang- en onderzoekscentrum Eindhoven, met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob terecht heeft geweigerd. Hij stelt dat nu uit de openbaar gemaakte stukken blijkt dat de politie op de hoogte is van de verzamelplekken, geheimhouding daarvan geen toegevoegde waarde heeft. 2.3.1. Deze dreigingsanalyses bevatten concrete en precieze informatie over het kennisniveau van de politie over de organisatie en de activiteiten van de Nationale Alliantie. De Nationale Alliantie is een bestaande, niet alleen voor de demonstraties van 13 en 20 augustus 2004 samengestelde, groep, ten aanzien waarvan de verwachting is gerechtvaardigd dat ze toekomstige activiteiten zal ontplooien. Openbaarmaking van de informatie zou ertoe kunnen leiden dat de Nationale Alliantie haar activiteiten verplaatst en dat de politie het zicht op deze groep verliest. Ook kunnen groepen die de Nationale Alliantie bestrijden, van de verzamelplekken op de hoogte raken. De korpsbeheerder heeft voormelde belangen zwaarder mogen laten wegen dan het belang van openbaarmaking en heeft verstrekking van deze informatie mogen weigeren. De Afdeling onderschrijft de overweging van de rechtbank dat het met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob niet openbaar maken van deze informatie, gerechtvaardigd was. 2.4. [appellant] bestrijdt de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de kwaliteit van de verstrekte foto's en de door hem gestelde aanwezigheid van filmopnamen. Hij stelt dat door de slechte kwaliteit van de verstrekte foto's hem informatie wordt onthouden en dat verweerder heeft nagelaten aannemelijk te maken dat de filmopnamen niet meer bij hem berusten. 2.4.1. De foto's zijn gekopieerd van kopieën van de originele afdrukken, nadat op die kopieën de gezichten van personen op de foto's onherkenbaar zijn gemaakt. De Afdeling is, na kennisneming van de originele foto's, van oordeel dat de aan [appellant] verstrekte foto's een juiste indruk geven van het soort foto's dat bij de korpsbeheerder berust en een goede impressie geven van de situatie ter plaatse ten tijde van de demonstraties. De originelen bevatten naar het oordeel van de Afdeling in zoverre niet meer informatie dan [appellant] al uit de aan hem verstrekte kopieën kan afleiden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpsbeheerder de foto's op deze wijze heeft mogen verstrekken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 april 2006 in zaak no. 200509349/1 (JB 2006/172) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat hij tweemaal heeft onderzocht of de door [appellant] genoemde filmopnamen onder hem berusten en dat dit niet het geval is. Ter zitting bij de Afdeling is namens de korpsbeheerder door de vertegenwoordiger nogmaals bevestigd dat er, ondanks het voornemen om filmopnamen te maken, uit niets is gebleke dat dergelijke opnamen voorhanden zijn. Met de rechtbank acht de Afdeling deze mededeling niet ongeloofwaardig. Met de door [appellant] overgelegde mutatie van de Koninklijke Marechaussee van 13 augustus 2004, waarin staat dat door de arrestatie-eenheid van de politie foto's en filmopnames zijn gemaakt, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke documenten onder de korpsbeheerder berusten. 2.4.2. Ten slotte heeft [appellant] het oordeel van de rechtbank bestreden dat de korpsbeheerder op goede gronden niet over is gegaan tot de volledige vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten en dat de rechtbank, ondanks een daartoe strekkend verzoek ter zitting, ten onrechte niet de reis- en verletkosten heeft betrokken in de proceskostenvergoeding. 2.4.3. In het besluit van 22 november 2004 is het verzoek van [appellant] afgewezen wegens het ontbreken van een belang. Bij de besluiten op bezwaar heeft de korpsbeheerder alsnog de documenten voor een belangrijk deel verstrekt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpsbeheerder niet kon volstaan met de vergoeding van de helft van de in de bezwaarfase gemaakte kosten. Het feit dat niet alle documenten waar [appellant] om heeft verzocht openbaar zijn gemaakt, maakt dat niet anders. [appellant], van wie vast staat dat hij freelance journalist is, heeft om de vergoeding van zijn verletkosten verzocht. Hij heeft zijn verzoek echter op geen enkele wijze gespecificeerd of toegelicht, bijvoorbeeld door het overleggen van een specificatie van het aantal gewerkte uren ten tijde van de zitting bij de rechtbank en het door hem gehanteerde uurtarief. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de verzochte verletkosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] heeft voorts verzocht om de vergoeding van zijn reiskosten. De rechtbank heeft ten onrechte deze kosten niet betrokken bij de berekening van de proceskostenveroordeling. Naar het oordeel van de Afdeling had de rechtbank hem een vergoeding moeten toekennen van € 18,03 in verband met gemaakte reiskosten. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] met betrekking tot de PCS-code en de gedeeltelijke vergoeding van de kosten in bezwaar ongegrond heeft verklaard en de rechtbank heeft nagelaten de korpsbeheerder te veroordelen in de reiskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de korpsbeheerder alsnog in deze kosten veroordelen. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd voor het overige. 2.6. De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2007 in zaak nr. 06/1490 voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] met betrekking tot de PCS-code en de gedeeltelijke vergoeding van de kosten in bezwaar ongegrond heeft verklaard en voor zover de rechtbank heeft nagelaten de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost te veroordelen in de reiskosten; III. vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van 14 februari 2006, kenmerk PO2006/013 2005/A48, voor zover het betreft de weigering om de PCS-code openbaar te maken; IV. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V. veroordeelt de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 662,03 (zegge: zeshonderdtweeënzestig euro en drie cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 290.