Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8918

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708073/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd aan Eurocommerce Robex Groep B.V. (hierna: Robex) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van bedrijfsruimte en industriële kantoren op het perceel Boogschutterstraat/Vissenstraat te Apeldoorn (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708073/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eurocommerce Projectontwikkeling B.V., gevestigd te Deventer, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2764 van de rechtbank Zutphen van 8 oktober 2007 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eurocommerce Robex Groep B.V. en appellante, beide gevestigd te Deventer, en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) geweigerd aan Eurocommerce Robex Groep B.V. (hierna: Robex) bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van bedrijfsruimte en industriële kantoren op het perceel Boogschutterstraat/Vissenstraat te Apeldoorn (hierna: het perceel). Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college het door Robex daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. (hierna: Projectontwikkeling) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond. Bij uitspraak van 8 oktober 2007, verzonden op 10 oktober 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep, voor zover ingesteld door Robex, niet-ontvankelijk verklaard, en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben Robex en Projectontwikkeling bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 december 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar Robex en Projectontwikkeling, beide vertegenwoordigd door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting is het hoger beroep, voor zover ingesteld door Robex, ingetrokken. 2.2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw op het bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord. In de onderste laag van het gebouw zijn bedrijfsruimten voorzien, in de bovenste twee lagen kantoren. 2.3. Projectontwikkeling betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening", heeft miskend dat uit de wijzigingen, vastgesteld bij het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 3e partiële herziening", valt af te leiden dat ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening" op het perceel industriële kantoren zijn toegestaan. Voorts blijkt uit het antwoord van het college op een reactie naar aanleiding van het voorontwerp van de derde partiële herziening van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord" en de brief van ir. C.H. Paris, ambtenaar in dienst van de gemeente, aan het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 12 oktober 2001 dat het college deze mening deelt, aldus Projectontwikkeling. 2.3.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsgebied". Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening" zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, niet zijnde detailhandelbedrijven, in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij de voorschriften behorende bedrijvenlijst, voor de politiedienst, waar dit op de kaart staat aangegeven en industriële kantoren, met daarbij behorende gebouwen (waaronder niet begrepen een dienstwoning), andere bouwwerken, wegen en terreinen. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder f, zijn de gronden daar, waar op de plankaart de aanduiding "Industriële kantoren" is aangegeven, tevens bestemd voor de bouw van industriële kantoren, waarvan de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 70% van de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van het totale bedrijf. 2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 augustus 2007 in zaak nr. 200608096/1), is het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Voor het aanvaarden van een uitzondering op dat uitgangspunt kan aanleiding bestaan, indien betrokkene ten tijde van het indienen van de aanvraag of het primaire besluit aan het geldende bestemmingsplan rechtstreeks aanspraak op verlening van bouwvergunning voor haar bouwplan kon ontlenen. Ten tijde van de indiening van de aanvraag om bouwvergunning en het besluit van 20 juni 2006 gold ter plaatse het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening". Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2006 in zaak nr. 200601001/1, heeft de rechtbank terecht overwogen dat ingevolge artikel 5, eerste lid, sub a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening", gelezen in verbinding met artikel 5, derde lid, sub f, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening", uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "Industriële kantoren" industriële kantoren mogen worden opgericht. Voor dit oordeel heeft zij bevestiging gevonden in paragraaf 5.2 van de toelichting op het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord", waarin is vermeld dat alleen daar, waar dit middels een aanduiding op de plankaart is aangegeven, de gronden tevens bestemd zijn ten behoeve van industriële kantoren van op het bedrijfsterrein gevestigde bedrijven. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening", nu op de plankaart aan het perceel niet de aanduiding "Industriële kantoren" is gesteld. Voor zover Projectontwikkeling uit correspondentie tussen de gemeente Apeldoorn en het college van gedeputeerde staten van Gelderland afleidt dat onder het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 1e partiële herziening" de vestiging van industriële kantoren op alle gronden met de bestemming "Bedrijfsgebied" mogelijk was, heeft de rechtbank aan deze correspondentie, daargelaten de inhoud ervan, terecht niet de betekenis toegekend die Projectontwikkeling daaraan gehecht wilde zien. Aan het antwoord van het college op een reactie naar aanleiding van het voorontwerp van de derde partiële herziening van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord" heeft de rechtbank terecht evenmin een doorslaggevende betekenis toegekend bij de uitleg van voormelde planvoorschriften. Ambtshalve de rechtsgronden aanvullend, overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een uitzondering op het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt, nu Projectontwikkeling ten tijde van het indienen van de aanvraag of het besluit van 20 juni 2006 aan het geldende bestemmingsplan rechtstreeks geen aanspraak op verlening van bouwvergunning voor het bouwplan kon ontlenen. Aangezien bij het besluit op bezwaar het bouwplan aldus ten onrechte niet aan het op dat moment geldende bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord, 3e partiële herziening" is getoetst, berust dit niet op een motivering die dat besluit vermag te dragen. 2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 november 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 oktober 2007 in zaak nr. 06/2764; III. verklaart het bij de rechtbank door Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het college van 21 november 2006, kenmerk AtV.nv/1000187/1666244; V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Apeldoorn aan Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VI. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 709,00 (zegge: zevenhonderdnegen euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Roessel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 270-499.