Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8919

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708390/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 november 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het door [wederpartij] tegen de weigering van 31 augustus 2004 ten behoeve van hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B af te geven gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.


Uitspraak

200708390/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5120 van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2007 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en appellante. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 november 2006 heeft de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) het door [wederpartij] tegen de weigering van 31 augustus 2004 ten behoeve van hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B af te geven gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 oktober 2007, verzonden op 23 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 31 augustus 2004 herroepen, bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat het CBR uiterlijk zes weken na de uitspraak ten behoeve van [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B afgeeft. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 24 december 2007. Bij besluit van 29 november 2007 heeft het CBR ten behoeve van [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B afgegeven. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 9 juni 2008 heeft [wederpartij] nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van Vliet, juridisch medewerker in zijn dienst, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door zijn [echtgenote] zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven door het CBR aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Ingevolge artikel 103, eerste lid, geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft vastgestelde eisen voldoet, voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid af. Ingevolge artikel 1 van de krachtens eerst vermelde bepaling vastgestelde Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt daarin onder "groep 1" verstaan: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E, en onder "groep 2": bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E. Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de Bijlage). Paragraaf 7.6 van de Bijlage met als opschrift "Doorbloedingsstoornissen van de hersenen", luidt: "Doorbloedingsstoornissen van de hersenen omvatten beroerten (hersenbloeding of herseninfarct, ook wel CVA), TIA's (transient ischemic attacks), verwijdingen van slagaders (aneurysmata) en andere vaatmisvormingen van de hersenvaten". Onderdeel 7.6.1.1 (Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten) van paragraaf 7.6.1 (Rijbewijzen van groep 1) luidt: "A. Toevallig ontdekte aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten met kans op optreden van hersenbloedingen, maar die nog niet hebben gebloed. Wanneer er geen behandeling is geweest, gelden wegens de relatief geringe kans op bloedingen geen beperkingen van de geschiktheid. Na een behandeling gelden de eisen onder B. Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2. B. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenvaten die zijn ontdekt na bloedingen. Personen met een aneurysma of een andere misvorming van de hersenvaten die gebloed heeft, zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de behandeling. Voor deze personen is een specialistisch rapport vereist om geestelijke of lichamelijke functiestoornissen vast te stellen. Als er geen functiestoornissen zijn, bestaat er geschiktheid voor onbepaalde tijd. Bij functiestoornissen volgt altijd een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) en bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Voor personen met epilepsie geldt tevens paragraaf 7.2.". 2.2. [wederpartij] heeft een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B aangevraagd. Zijn huisarts heeft op de aanvraag vermeld dat [wederpartij] multiple cerebrale caverneuze malformaties heeft. Het CBR heeft aan het besluit van 16 november 2006 ten grondslag gelegd dat onderdeel 7.6.1.1, onder B, van paragraaf 7.6.1 van de Bijlage op [wederpartij] van toepassing is en, nu hij niet is behandeld, de oorzaak van de bloeding niet is weggenomen. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] in 1999, nadat hij een hersenbloeding heeft gehad, een zogenoemde conservatieve behandeling heeft ondergaan, die bestond uit zes weken bedrust in het ziekenhuis en anti-stollings medicatie. In 2001 is [wederpartij] volgens haar doorverwezen naar de afdeling neurologie van het VUMC te Amsterdam. Daar hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden, waaronder bloedonderzoeken, een lumbaalpunctie, eitwit-onderzoek, een MRI-scan doppler onderzoek, EEG, en het maken van een hartfilmpje. Daarnaast heeft [wederpartij] van de vasculaire internist van het VUMC het medicijn simvastatine voorgeschreven gekregen. Dit medicijn helpt volgens haar om de vaatwanden in zo goed mogelijke conditie te houden. [wederpartij] slikt op dit moment volgens haar nog dagelijks simvastatine. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat [wederpartij], anders dan het CBR heeft aangenomen, een behandeling heeft ondergaan, als bedoeld in onderdeel 7.6.1.1, onder B, van paragraaf 7.6.1, van de Bijlage. 2.4. Het CBR betwist de gegrondverklaring van het beroep van [wederpartij] en de vernietiging van zijn besluit van 29 november 2007 door de rechtbank niet, maar betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het CBR van 16 november 2006 ten onrechte niet in stand heeft gelaten, doch het besluit van het 31 augustus 2004 heeft herroepen, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit van 16 november 2006 en dat het CBR uiterlijk zes weken na de uitspraak een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A en B aan [wederpartij] afgeeft. Hiertoe voert het aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat simvastatine niet wordt voorgeschreven ter verbetering van de dunne vaatwanden, maar ter voorkoming van een verslechtering van de doorstroming van het bloed door de bloedvaten door een andere oorzaak, en geen medicijnen bestaan die de dunne vaatwanden kunnen verstevigen, dan wel enige andere verbetering van de dunne vaatwand kunnen bewerkstelligen. Voorts heeft zij daarmee miskend dat de onderzoeken die door de rechtbank zijn vermeld zijn uitgevoerd om een diagnose te stellen, om de locatie van een caverneus hemangioom vast te stellen en om andere risicofactoren van hersenbloedingen op te sporen, maar niet gericht zijn op herstel, dan wel verbetering van een caverneus hemangioom. 2.4.1. Niet in geschil is dat bij [wederpartij] multiple caverneuze hemangiomen (vaatmisvormingen) zijn vastgesteld en hij een bloeding heeft gehad, zodat onderdeel 7.6.1.1, onder B, van paragraaf 7.6.1 van de Bijlage op hem van toepassing is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2007 in zaak nr. 200608331/1), is in de Regeling geen definitie van de betekenis van de term "behandeling" in dat onderdeel van de Bijlage opgenomen, zijn de in de toelichting bij de Wijziging Regeling eisen geschiktheid 2000 (Staatscourant 2002, nr. 20) opgenomen behandelingsmethoden niet limitatief bedoeld en dient onder behandeling in voormeld onderdeel te worden verstaan: geneeskundige verzorging, gericht op herstel, dan wel verbetering van de afwijking. 2.4.2. De rechtbank heeft ten onrechte uit de door haar opgesomde handelingen afgeleid dat [wederpartij] een behandeling heeft ondergaan, als bedoeld in dat onderdeel van de Bijlage. In een email van de behandelend specialist van [wederpartij] aan het CBR van 21 augustus 2007 is vermeld dat bij [wederpartij] is gekozen voor een zogenoemde conservatieve behandeling. Een dergelijke behandeling kan niet worden aangemerkt als een behandeling, als bedoeld in dat onderdeel van de Bijlage, nu niet actief medisch is ingegrepen. Ten aanzien van het gebruik van simvastatine heeft het CBR aannemelijk gemaakt dat de toepassing ervan niet is gericht op herstel of verbetering van het caverneus hemangioom. Dit medicijngebruik kan om die reden evenmin worden aangemerkt als een behandeling, als bedoeld in dat onderdeel. Uit het voorgaande volgt dat het CBR zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] geen behandeling heeft ondergaan, als bedoeld in onderdeel 7.6.1.1, onder B, van paragraaf 7.6.1, van de Bijlage. Het was om die reden gehouden de gevraagde verklaring te weigeren, als het heeft gedaan. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van het CBR van 16 november 2006 in stand blijven. 2.6. Gelet op het vorenoverwogene, is aan het besluit van het CBR van 29 november 2007, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen, thans vernietigde, uitspraak, en dat daarom op één lijn dient te worden gesteld met een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de grondslag komen te vervallen. Dit besluit zal om die reden worden herroepen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2007 in zaak nr. 06/5120, voor zover aangevallen; III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 16 november 2006, kenmerk 73855081/SVB, geheel in stand blijven; IV. herroept het besluit van de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen van 29 november 2007, kenmerk EV/73855081. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Neuwahl voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 280-512.