Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8925

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705433/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: het college) krachtens het Besluit landbouw milieubeheer een drietal nadere eisen gesteld ten aanzien van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agaricus B.V. (hierna: Agaricus) aan de Tongerlostraat 22-24 te Sevenum.


Uitspraak

200705433/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Sevenum, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sevenum (hierna: het college) krachtens het Besluit landbouw milieubeheer een drietal nadere eisen gesteld ten aanzien van de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Agaricus B.V. (hierna: Agaricus) aan de Tongerlostraat 22-24 te Sevenum. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2007. Het college van burgemeester en wethouders van Sevenum heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [naam een der appellanten], en het college, vertegenwoordigd door J.M.J.P. Aarts, drs. F.W.A.C. Selen, drs. J.M.A. Luermans en W.A. van der Kint, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Agaricus, vertegenwoordigd door H.H.G. Bovee, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het college betoogt dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is, nu eerst in beroep is gesteld dat bij het bestreden besluit een vergunning zou zijn verleend en eerst in beroep een chronologisch overzicht is overgelegd. 2.1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van die wet naar voren heeft gebracht. Het door [appellanten] opgetekende chronologisch overzicht en de stelling dat bij het bestreden besluit een vergunning zou zijn verleend zijn niet als beroepsgronden aan te merken. Reeds hierom kan van een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op deze punten geen sprake zijn. 2.2. De inrichting - een champignonkwekerij - valt, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder g, sub 1, van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit) onder de werking van het Besluit. 2.3. [appellanten] betogen dat het door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening opgestelde deskundigenrapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en op verschillende punten onjuistheden bevat. 2.3.1. [appellanten] hebben hun stellingname niet nader onderbouwd. Het deskundigenbericht in samenhang bezien met de overige op deze procedure betrekking hebbende stukken en het verhandelde ter zitting bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het deskundigenrapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen dan wel onjuistheden bevat. Deze beroepsgrond faalt. 2.4. [appellanten] betogen dat de gestelde nadere eisen, gezien het referentieniveau van het omgevingsgeluid, onvoldoende bescherming bieden tegen de geluidbelasting op de gevel van hun woning aan de [locatie] te [plaats] wegens het in werking zijn van de inrichting. Daarnaast voeren zij aan dat het akoestisch onderzoek onvolkomenheden bevat. Daartoe stellen zij onder meer dat de gekozen uitgangspunten niet overeenkomen met de feitelijke situatie ter plekke en geen straffactor is toegepast voor het tonaal geluid veroorzaakt door de koelinstallatie binnen de inrichting op locatie Tongerlostraat 24 te Sevenum. 2.4.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, gelezen in samenhang met hoofdstuk 4 van de daarbij behorende bijlage, kan het bevoegd gezag in afwijking van de geluidgrenswaarden in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, bij nadere eis waarden vaststellen die lager of hoger zijn dan die waarden. Ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, bedragen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege vast opgestelde installaties en toestellen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen tijdens de dag-, avond- en nachtperiode maximaal 45, 40 en 35 dB(A). 2.4.2. De bij het bestreden besluit onder 1 gestelde nadere eis, voor zover hier van belang, bepaalt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, evenals door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, mag ter plaatse van geluidgevoelige objecten in de omgeving van de inrichting, niet groter zijn dan: * 45 dB(A) tussen 06.00 uur en 19.00 uur (dagperiode); * 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 22.00 uur (avondperiode); * 35 dB(A) tussen 22.00 uur en 06.00 uur (nachtperiode). 2.4.3. Het college heeft met de nadere eis onder 1, voor zover hier van belang, lagere grenswaarden gesteld dan die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit in die zin dat in tegenstelling tot de waarden genoemd in voorschrift 1.1.1 eveneens de mobiele bronnen op het terrein van de inrichting in de geluidgrenswaarden zijn verdisconteerd. Het college heeft de in de nadere eis onder 1, voor zover hier van belang, gestelde grenswaarden gerelateerd aan het referentieniveau van het omgevingsgeluid, waarbij het zich heeft gebaseerd op het naar aanleiding van het door DHV Maastricht uitgevoerde akoestisch onderzoek opgestelde rapport van 5 oktober 2006. Van dit rapport maakt tevens deel uit de notitie "Verslag immissiemetingen" van 12 juni 2006. Voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid is het optredende equivalente geluidniveau in dB(A), veroorzaakt door zoneringsplichtige wegverkeersbronnen, minus 10 dB(A) bepalend geacht. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid bedraagt 34 dB(A) voor de nachtperiode. Dit komt de Afdeling, gezien het deskundigenbericht niet onjuist voor. In hetgeen [appellanten] betogen, is geen grond voor het oordeel gelegen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de als nadere eis onder 1, voor zover hier van belang, gestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn en geen lagere waarden behoefden te worden vastgesteld. 2.4.4. Voor zover het beroep van [appellanten] betrekking heeft op de naleefbaarheid van de als nadere eis onder 1, voor zover hier van belang, gestelde grenswaarden, overweegt de Afdeling dat, gezien het deskundigenbericht, de bij het akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde uitkomsten haar niet onjuist voorkomen. Daartoe overweegt de Afdeling dat het akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege het in werking zijn van de inrichting - deze kan niet als continu worden aangemerkt - is uitgevoerd met gebruikmaking van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handleiding), waarbij de relevante bronnen binnen de inrichting en waarneempunten op een juiste wijze zijn gemodelleerd. Op grond van de Handleiding moet in een geval van geluid met een tonaal karakter een toeslag van 5 dB(A) worden toegepast voor dat deel van de beoordelingsperiode dat sprake is van tonaal geluid. Uit de Handleiding volgt dat als criterium geldt dat het geluid duidelijk hoorbaar moet zijn op het desbetreffende beoordelingspunt. De desbetreffende koelinstallatie is inpandig gelegen. Het tonale geluid ter plaatse van de woning van [appellanten] is volgens het deskundigenbericht niet waarneembaar. Gezien het vorenstaande is het bestreden besluit in zoverre dan ook naleefbaar. De beroepsgrond faalt. 2.5. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte geen nadere eisen heeft gesteld ten aanzien van het door de inrichting veroorzaakte piekgeluid ter aanscherping van de in voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit gestelde piekgeluidgrenswaarden en het beperken van de trillinghinder vanwege het in werking zijn van de inrichting, ter beperking van de overlast die zij stellen te ondervinden. 2.5.1. Geen van de drie door het college gestelde nadere eisen zien op voorkoming dan wel reductie van piekgeluid of trillinghinder. Niet aannemelijk is geworden dat het college van de bevoegdheid om ambtshalve nadere eisen te stellen in dit geval redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken, zonder ook nadere eisen te stellen ter zake van de door [appellanten] genoemde aspecten. De vraag of over die aspecten nadere eisen zouden moeten worden gesteld, valt, nu de beoordeling van het beroep van [appellanten] beperkt dient te blijven tot de nadere eisen die bij het bestreden besluit zijn gesteld, buiten het bereik van de door het college gevolgde procedure. Deze beroepsgrond faalt. 2.6. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. De voorzitter is verhinderd de uitspraak w.g. Drouen te ondertekenen. ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 375-489.