Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8929

Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4727 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering terug te komen van intrekkingsbesluit WAO. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.


Uitspraak

06/4727 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 juli 2006, 06/33 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen & Scheers, advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008, waar appellante en haar gemachtigde met kennisgeving niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegen-woordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante is op 5 februari 2001 in verband met een chronische aandoening van de schoudergordel en evenwichtsstoornissen voor haar werkzaamheden als locatiehulp uitgevallen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 september 2002 geweigerd appellante per 4 februari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Dit besluit is gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig oordeel dat appellante als gevolg van chronische aspecifieke rugklachten en chronische aspecifieke pijnklachten aan de bovenste extremiteiten beperkt is in haar functionele mogelijkheden en dat verder uit ingewonnen deskundigenadvies bij de klinisch psycholoog drs. M.P. Steger niet is gebleken van psychopathologie bij appellante. Met haar beperkingen kon appellante naar het oordeel van het Uwv een aantal voor haar geduide werkzaamheden verrichten, waarmee geen relevant verlies aan verdiencapaciteit resteerde. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. 2. Appellante heeft het Uwv bij brief van 13 januari 2005 verzocht om terug te komen van zijn besluit van 18 september 2002. Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante een rapportage van zenuwarts A.M.A. Groot van 27 september 2004 overgelegd. Uit het onderzoek van de zenuwarts Groot komt naar de mening van appellante als nieuw feit naar voren dat zij op en na 4 februari 2002 ten gevolge van een pijnstoornis, gebonden aan zowel lichamelijke als psychische factoren, alsmede een chronische depressie en chronische vermoeidheidsklachten op psychische en lichamelijke gronden volledig arbeidsongeschikt was, althans zwaarder beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. 3. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 18 september 2002 onjuist zou zijn. Het Uwv heeft daarop bij besluit van 31 maart 2005, gehandhaafd bij het thans bestreden besluit van 1 december 2005, geweigerd terug te komen van zijn besluit van 18 september 2002. 4. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat het bestreden besluit van 1 december 2005 de toets aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan doorstaan. 5. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen dat oordeel gekeerd. De door de zenuwarts Groot gestelde psychiatrische diagnose is naar de mening van appellante als nieuw feit en/of omstandigheid aan te merken nu bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 13 juni 2002 geen rekening is gehouden - en kon worden gehouden - met het psychische toestandsbeeld van appellante. Appellante heeft in dit verband nog opgemerkt dat de door het Uwv geraadpleegde klinisch psycholoog Steger geen medicus is en om die reden aan haar rapport geen doorslaggevende betekenis toegekend mag worden. De Raad overweegt als volgt. 6. De door appellante ter ondersteuning van haar verzoek van 13 januari 2005 ingebrachte rapportage van de zenuwarts Groot van 27 september 2004 is ook naar het oordeel van de Raad niet aan te merken als nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De Raad volgt daarbij de bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen in haar overweging dat het feit dat de zenuwarts Groot, in tegenstelling tot de klinisch psycholoog Steger en haar eigen vaststelling bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar, bij appellante psychopathologie heeft vastgesteld zijn grond vindt in een andere waardering of beschouwing van reeds bekende feiten. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 26 oktober 2005 terecht opmerkt is er een grote gelijkenis tussen de door Steger en Groot in hun rapportages beschreven anamnestische gegevens en onderzoeksbevindingen, maar acht de zenuwarts Groot appellante op grond van deze gegevens zwaarder beperkt. De Raad merkt in dit verband op dat de enkele vaststelling dat Steger geen medicus is, niet betekent dat aan de door Steger opgestelde, en gedegen gemotiveerde, rapportage minder waarde toekomt dan aan de rapportage van de zenuwarts Groot. Ook hetgeen overigens ten aanzien van de medische situatie van appellante is aangevoerd, kan niet tot het oordeel leiden dat er sprake is van enig nieuw feit of gewijzigde omstandigheid. 7. Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, was het Uwv bevoegd om met toepassing van artikel 4:6 van de Awb het verzoek van appellante af te wijzen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. 8. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008. (get.) H.G. Rottier. (get.) I.R.A. van Raaij. BP