Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8938

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4497 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldig onderzoek? Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/4497 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 juni 2006, 05/5972 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 28 april 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 juni 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%. 1.2. Bij besluit van 26 september 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 april 2005 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich – kort weergegeven – kon verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de medische beperkingen van appellante door de bezwaarverzekeringsarts te laag zijn ingeschat en dat onvoldoende gemotiveerd is waarom de geduide functies ondanks de overschrijding van de belastbaar-heid toch passend zijn. Tevens is aangevoerd dat het CBBS systeem ook na de door het Uwv aangebrachte aanpassingen per 1 juli 2005 nog steeds onvoldoende inzichtelijk, onvoldoende toetsbaar en onvoldoende verifieerbaar is. 3.1. Ter zitting van 17 juni 2008 heeft de gemachtigde van appellante deze laatste beroepsgrond, gelet op de inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie van de Raad, niet meer gehandhaafd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad is van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de mogelijkheden van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid zoals weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 april 2005 niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum van 23 juni 2005 om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad heeft mede in de overweging betrokken dat appellante haar stelling dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen niet heeft onderbouwd met nadere medische stukken. De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige. 4.2. De Raad is van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten boekhouder/beginnend loon-administrateur (Sbc-code 315040), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen. Met de bezwaararbeids-kundige rapportages van 22 september 2005 en 2 december 2005, alsmede met de ter zitting gegeven toelichting van de zijde van het Uwv, is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van de functies op alle relevante aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellante is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet. 5. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. BP