Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8941

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4994 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldigheid? Voldoende medisch en arbeidskundig onderzoek


Uitspraak

06/4994 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2006, 05/3029 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G.M. Haring, advocate te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Haring. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant is op 1 januari 1991 als plaatwerker/spuiter in dienst getreden bij [naam werkgever]. Met ingang van 3 februari 1994 heeft hij deze werkzaamheden wegens rugklachten gestaakt. Het Uwv heeft appellant vervolgens met ingang van 2 februari 1995 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 1.2. Bij besluit van 7 april 2005 heeft het UWV de WAO-uitkering van appellant met ingang van 7 juni 2005 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van deze datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. 1.3. Bij besluit van 17 oktober 2005, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, en besloten de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 november 2005 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich – kort weergegeven – kon verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. 3. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat zowel het medische als arbeids-kundige onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is verricht, nu onvoldoende acht is geslagen op de psychische en lichamelijke klachten van appellant. Appellant heeft verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad is van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellants mogelijkheden ten aanzien van verrichten van arbeid zoals weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst van 4 maart 2005 niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat zowel bij de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts een duidelijk beeld is van de klachten en beperkingen van appellant. Appellant was ten tijde van het medisch onderzoek op 4 maart 2005 reeds lange tijd niet meer bij de specialist geweest en al langer dan een half jaar niet meer bij de huisarts geweest. Hij gebruikte geen medicijnen. De fysiotherapeut meldde in zijn brief van 12 oktober 2005 dat de klachten op dat moment niet ernstig invaliderend waren. Door appellant zijn (ook) in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen. De Raad ziet in bovenstaande dan ook geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige. De alsnog op 6 juni 2008 ingebrachte stukken, bestaande uit een indicatieadvies van het Centrum Indicatiestelling Zorg van 2 augustus 2005 omtrent een verhuiskosten-vergoeding en de beschikking van de gemeente Amsterdam hieromtrent, geven geen informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding, nog afgezien van het gegeven dat bij een dergelijk indicatieadvies een andere beoordeling plaats vindt dan die in het kader van de WAO. 4.2. Met de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen belastbaarheid moet appellant dan ook in staat worden geacht de aan hem voorgehouden functies te verrichten, nu de belasting in die functies, naar de Raad met de rechtbank aanneemt en op de door de rechtbank daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. 4.3. Het hoger beroep treft derhalve geen doel, zodat wordt beslist als hieronder is vermeld. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) C.P.M. van de Kerkhof. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. BP