Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8952

Datum uitspraak2008-06-10
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureVerstek
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH-183/2007
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is tenlastegelegd dat hij op 30 augustus 2006, op het eiland Bonaire, opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, een hoeveelheid cocaïne , zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960. De verdachte wordt bij verstek veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.


Uitspraak

Zaaknummer: H-183/2007 Uitspraak: 10 juni 2008 Verstek GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA S T R A F V O N N I S gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 14 augustus 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 op Curaçao, wonende in Aruba. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 augustus 2007 (in het proces-verbaal staat abusievelijk 15 augustus 2007 als datum vermeld), zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 27 mei 2008 op Curaçao. De verdachte is niet verschenen. Nadat het Hof heeft geconstateerd dat hij op de juiste wijze is opgeroepen, is tegen de verdachte verstek verleend. Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door raadsvrouw van de verdachte, mr. A. van Toll, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. In eerste aanleg is verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd: dat hij op of omstreeks 30 agustus 2006, althans op een tijdstip in of omstreeks de maand augustus 2006 op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, althans vervoerd, althans in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2200 gram, althans een hoeveelheid, cocaïne en/of heroïne, althans van enige bereiding van cocaïne en/of heroïne (diacetylmorfine), zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 6 januari 2005 (PB 2005,13) Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt. De bewezenverklaring Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande: dat hij op 30 augustus 2006, op het eiland Bonaire, opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, een hoeveelheid, cocaïne , zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. De bewijsmiddelen Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen indien nodig in een later stadium in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. De kwalificatie en strafbaarheid van het feit Het bewezene levert op: opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze landsverordening. Het bewezene is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. De strafbaarheid van de verdachte De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten. De op te leggen straf Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende. Verdachte heeft geprobeerd verdovende middelen met een nettogewicht van ruim 800 gram naar Nederland te transporteren. Van cocaïne is algemeen bekend dat deze drug verslavend werkt en voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof is. De handel in verdovende middelen leidt tot vele problemen in de samenleving en gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarnaast bezorgt de doorvoer van drugs de Nederlandse Antillen een slechte naam en de bestrijding ervan brengt hoge kosten met zich. Degenen die zich schuldig maken aan het transporteren van drugs dienen daarom te worden bestraft. Het Hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. Mede gelet op het grote aantal koerierszaken en de beperkte cellencapaciteit zal het Hof de straf geheel voorwaardelijk opleggen. Voor oplegging van een reisverbod is geen aanleiding omdat de verdachte, door de inhouding van zijn paspoort, al ongeveer een jaar niet heeft kunnen reizen. Het Hof acht een gevangenisstraf van na te melden duur passend gezien de ernst van het bewezenverklaarde misdrijf, de recidive en de generaal preventieve werking van strafoplegging. De toepasselijke wettelijke voorschriften De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d, 31 en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP Het Hof: vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 14 augustus 2007, en doet opnieuw recht; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit zoals hierboven bewezen geacht, heeft begaan; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven; verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) maanden; beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 (TWEE) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen. Dit vonnis is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, L.C. Hoefdraad en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 10 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.