Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8953

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6344 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering onverschuldigd betaald ziekengeld. Onjuist vastgesteld percentage. Redelijkerwijs duidelijk.


Uitspraak

06/6344 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 september 2006, 06/582 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 23 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C.K.E.E. Fuhler, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2008. Namens appellant is verschenen zijn gemachtigde, mr. Fuhler. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Knufman. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant heeft zich per 14 februari 2005, op welk moment hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding is het Uwv overgegaan tot verlening van ziekengeld op grond van de Ziekte-wet (ZW). Hierbij heeft het Uwv aan appellant ziekengeld uitbetaald ter hoogte van 100% van het voor appellant geldende dagloon. 1.2. Bij besluit van 3 januari 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij recht had op ziekengeld ter hoogte van 70% van het dagloon en dat het recht op ziekengeld met ingang van 14 februari 2005 dienovereenkomstig wordt herzien. Voorts heeft het Uwv bij dit besluit een bedrag van € 3.547,05 (bruto) teruggevorderd aan onverschuldigd betaald ziekengeld over de periode 14 februari 2005 tot en met 11 november 2005. 1.3. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 21 maart 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de herziening van het recht op ziekengeld in dit geval niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, nu het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn uitkering naar een onjuist percentage was vastgesteld. Hierbij heeft de rechtbank erop gewezen dat appellant voorafgaande aan de ziekmelding recht had op een WW-uitkering en dat het dagloon in het kader van de ZW gelijk is aan het dagloon in het kader van de WW. Volgens de rechtbank was het appellant in verband met de wisselende wekelijkse uitkeringen mogelijk niet direct duidelijk dat hij te veel ziekengeld ontving, maar had het hem zeker op maandbasis duidelijk moeten zijn dat er een te hoog bedrag aan uitkering werd uitgekeerd en had het op zijn weg gelegen om dit bij het Uwv te verifiëren. Voorts was de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht is overgegaan tot terugvordering van onverschuldigd betaald ziekengeld tot een bedrag van € 3.547,05 (bruto). 3.1. In hoger beroep is appellant opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de herziening met terugwerkende kracht van het recht op ziekengeld niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Hierbij heeft appellant er, evenals in eerste aanleg, op gewezen dat het ziekengeld per week in steeds wisselende bedragen werd uitbetaald en dat deze uitbetalingen zeer ondoorzichtig waren. Volgens appellant rust op het Uwv de plicht om op zorgvuldige wijze de uit te keren bedragen te berekenen en kon hij niet onderkennen dat aan hem te veel uitkering werd verstrekt. 3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht is overgegaan tot herziening van het recht op ziekengeld. Hierbij heeft het Uwv erop gewezen dat de verschillen tussen de uitgekeerde bedragen en het maandelijkse bedrag aan ziekengeld waarop appellant recht had dermate groot waren dat appellant redelijkerwijs kon weten dat hij te veel uitkering ontving. In dit verband heeft het Uwv verwezen naar een ter zitting van de Raad overgelegd overzicht van de aan appellant uitgekeerde bedragen aan ziekengeld. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Evenals de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat appellant redelijker-wijs kon weten dat hij te veel uitkering ontving en dat het Uwv door het recht op ziekengeld te herzien niet in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad onderschrijft in grote lijnen hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen. De Raad voegt hieraan toe dat uit het door het Uwv overgelegde overzicht van de aan appellant uitgekeerde bedragen blijkt dat appellant op maandbasis een substantieel hoger bedrag aan ziekengeld ontving dan waarop hij recht had. Voorts moet, gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad, aangenomen worden dat door het Uwv aan appellant met betrekking tot de uitbetaalde bedragen uitkeringsspecificaties zijn verstrekt. Gelet op een en ander is de Raad van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat het ziekengeld naar een te hoog bedrag werd uitgekeerd. Het Uwv is dan ook terecht tot herziening van het recht op ziekengeld overgegaan. 4.2. Tegen het besluit tot terugvordering zijn in hoger beroep geen afzonderlijke grieven meer aangevoerd. Het is de Raad ook niet gebleken dat dit besluit onjuist zou zijn. 5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en J.F. Bandringa en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) E.M. de Bree. BP