Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8965

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 17/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Deels toewijzen van de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling. Nu veroordeelde voor een nieuw feit onherroepelijk is veroordeeld, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft.


Uitspraak

VI-nummer: 17/06 Uitspraak: 30 juli 2008 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 3 november 2006 ingekomen vordering van de officier van justitie te Rotterdam van 3 november 2006, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 16 juli 2008 gehoord de veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling geheel toe te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 24 mei 2005 van de rechtbank te Rotterdam opgelegde gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht en wel door een poging tot moord op een medegedetineerde, op 19 oktober 2006. Ernstige misdraging Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 19 oktober 2006 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou zijn celgenoot met een mes hebben gestoken. Veroordeelde is vervolgens in verzekering gesteld en vervolgens is tegen hem een bevel tot bewaring verleend. Bij arrest van het gerechtshof te ‘s-Gravenhage is veroordeelde op 28 april 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, ter zake van poging tot doodslag op 19 oktober 2006. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk geworden. Veroordeelde heeft zich derhalve na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Beoordeling van de vordering Nu veroordeelde voor een nieuw feit als voormeld onherroepelijk is veroordeeld, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het gestelde bij artikel 15a, eerste lid aanhef en sub b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof is voorts van oordeel, dat de aard van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde voor een deel achterwege blijft. Het hof zal daarom de vordering van de officier van justitie deels toewijzen. Het hof heeft bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Veroordeelde zat gedetineerd wegens poging tot moord. Tijdens deze detentie heeft hij ernstig gerecidiveerd door een medegedetineerde met een mes in de hals te steken. Veroordeelde is vervolgens veroordeeld wegens poging tot doodslag, een misdraging van zodanige aard en gewicht dat hem daarvoor opnieuw een langdurige gevangenisstraf is opgelegd. In de nieuwe strafzaak is omtrent veroordeelde een rapportage opgemaakt door het Pieter Baan Centrum. In deze rapportage van 26 juni 2007 staan slechts diagnostische hypotheses geformuleerd, nu veroordeelde weigerde om medewerking te verlenen aan het onderzoek. Uit deze rapportage leidt het hof af dat niet uit te sluiten valt dat veroordeelde lijdt aan een psychische stoornis. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel van het hof dat gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de officier van justitie, als na te melden, passend en geboden is. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Rotterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde zal worden uitgesteld, in dier voege dat de vervroegde invrijheidstelling pas zal plaatsvinden 18 (achttien) maanden na het tijdstip waarop die ten vroegste zou kunnen worden bevolen. Aldus gewezen door: mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter mrs J.M.J. Denie en A. van Waarden, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier en op 30 juli 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.