Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8968

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 07/983
Statusgepubliceerd


Indicatie

Achterstallige loonbetalingsverplichtingen terecht niet door UWV overgenomen. Bij de totstandkoming van het dienstverband had eiser kunnen weten dat er betalingsmoeilijkheden zouden ontstaan. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer Registratienummer: Awb 07/983 Uitspraak in het geding tussen: A te B, eiser, gemachtigde mr. G.J.A. van Dijk en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (kantoor Utrecht), verweerder. 1.Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld ter zake van zijn aanvraag om overname van de verplichtingen van werkgever Telent Business Networks B.V. geen uitkering te verstrekken. Tegen dit besluit is op 23 februari 2007 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 16 mei 2007 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Op 20 juni 2007 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is op 23 april 2008 ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. 2.Overwegingen Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 1 januari 2005 in dienst getreden van Telent Business Networks B.V. (verder Telent) als chief Operating Officer tegen een bruto maandsalaris van € 7.500,- plus 8% vakantietoeslag. In verband met een verstoorde arbeidsverhouding heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met Telent bij beschikking van 7 september 2005 met ingang van dezelfde datum ontbonden. Aan eiser is daarbij ten laste van Telent een vergoeding van € 35.000,- bruto toegekend. Bij vonnis van dezelfde datum heeft de kantonrechter Telent veroordeeld tot het betalen van achterstallig salaris c.a. vanaf 1 januari 2005 tot aan de datum dat het dienstverband is beëindigd. Eiser is nadien weer bij Telent in dienst getreden. In het dossier bevinden zich twee arbeidsovereenkomsten van 29 maart 2006: één waarin is vermeld dat eiser met ingang van 1 april 2006 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als Statutair Technisch directeur weer bij Telent in dienst treedt tegen een bruto maandsalaris van € 6000,- plus vakantietoeslag en één met dezelfde inhoud maar met als aanvangsdatum van het dienstverband 1 mei 2006. Met een brief van 9 november 2006 heeft eiser (…) - algemeen directeur van Telent en degene die de arbeidsovereenkomsten van 29 maart 2006 namens Telent heeft ondertekend - gesommeerd het salaris te betalen over de maanden mei, juni, juli, augustus, september en november 2006, evenals het nog te ontvangen bedrag uit 2005. Bij vonnis van 13 december 2006 is Telent in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 18 december 2006 heeft de curator het dienstverband met eiser opgezegd. Eiser heeft op 4 januari 2007 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW in verband met achterstallige loonbetalingsverplichtingen van de werkgever. Na een onderzoek naar de betalingsonmacht van Telent is verweerder tot besluitvorming gekomen zoals weergegeven in rubriek 1 van deze uitspraak. Het bestreden besluit berust primair op de overweging dat eiser bij de totstandkoming van het dienstverband met Telent op 1 mei 2006 had kunnen weten dat er betalingsmoeilijkheden zouden ontstaan. Subsidiair is uitkering geweigerd omdat de aanvraag niet binnen 26 weken na het ontstaan van de betalingsonmacht is ingediend. Eiser heeft betoogd, dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat binnen de nieuwe dienstbetrekking betalingsonmacht zou intreden. Alle bij de oorspronkelijke onderneming als bestuurder of investeerder betrokkenen waren af- respectievelijk teruggetreden. Eiser heeft ter zitting toegelicht, dat sprake was van nieuwe investeerders met een financiële injectie in het bedrijf van in totaal ruim één miljoen. Eiser was door (…) te verstaan gegeven dat zijn oude vorderingen voldaan zouden worden. De werkzaamheden zouden per april 2006 beginnen, maar dat werd later mei 2006. Er werd een pand betrokken aan de Badhuisstraat in Den Haag, welk pand in mei 2006 werd verbouwd en ingericht in juni 2006. Eiser zou na de verbouwing starten met het bouwen van een door hem als “machine” aangeduide constructie. Naar de rechtbank begrepen heeft gaat het hierbij om een 19 inch kast met toebehoren in de vorm van hard- en software, met behulp waarvan de communicatie binnen een bedrijf op revolutionaire wijze zou kunnen worden verbeterd. Eiser houdt zich reeds geruime tijd bezig met de ontwikkeling van deze machine. Eiser verrichtte thuis aan de tekentafel al werkzaamheden en had contacten met leveranciers. Er waren ook twee technische mensen aangenomen. Eiser had goede hoop dat het bedrijf zou floreren. Later bleek dat het geld van de investeerders verdwenen was. In juni 2006 is bovendien alle inventaris, en ook de machine van eiser, weggehaald en naar eisers zeggen bij een ander bedrijf, een etage hoger in hetzelfde pand, weer neergezet. Eiser heeft vervolgens het faillissement van Telent aangevraagd. De andere werknemers hebben tot 1 oktober 2006 salaris ontvangen. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 63, derde lid, van de WW, in verbinding met het tweede lid van dat artikel is verweerder bevoegd een maatregel op te leggen op de uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW, indien het de werknemer voor de totstandkoming van de dienstbetrekking of voor een wijziging in de arbeidsvoorwaarden tijdens de dienstbetrekking redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat in verband met een toestand als bedoeld in artikel 61, eerste lid, geen of slechts ten dele betaling zou plaats vinden van loon c.a. Volgens vaste jurisprudentie gaat het er bij de uitleg van dit artikel niet om of de betrokken werknemer zelf voor, dan wel bij de totstandkoming van die dienstbetrekking de verwachting heeft gehad dat betaling van het hem verschuldigde loon c.a. geheel of gedeeltelijk achterwege zou blijven, maar of op dat tijdstip naar objectieve maatstaf te verwachten viel dat het met de betaling van loon c.a. aan die werknemer op een kwade dag mis zou gaan, althans de kans daarop heel wat groter was dan de kans dat het daarmee wel goed zou aflopen. Het geheel van feiten en omstandigheden zoals dit uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van verweerder dragen dat bij de totstandkoming van eisers dienstverband met Telent naar objectieve maatstaf een verwachting bestond als hiervoor omschreven. Hiervoor heeft de rechtbank onder meer het volgende van belang geacht. Vast staat dat eiser uit hoofde van zijn eerdere dienstbetrekking nog een aanzienlijk bedrag aan achterstallig loon en schadevergoeding van Telent tegoed had en het hem kennelijk niet gelukt is hiervan betaling te verkrijgen. Zonder vooraf betaling van zijn vordering te verlangen, of zich ook maar enige mate van zekerheid over de voldoening hiervan te verschaffen, is eiser opnieuw bij Telent in dienst getreden. Zoals eiser ter zitting heeft verklaard, is hij afgegaan op de toezegging van (…), dat het met de betaling wel goed zou komen. Het is de rechtbank niet gebleken, dat er hiervoor ook maar enige concrete aanwijzing was. Juist eisers eerdere ervaringen met de gebrekkige nakoming van de loonbetalingsverplichting van Telent en het feit dat het hem kennelijk niet gelukt was Telent tot betaling van zijn achterstallig loon c.a. te bewegen, hadden aanwijzingen moeten vormen dat eiser ook bij een nieuw dienstverband problemen met betrekking tot de loonbetaling verwachten kon . Gezien het vorenstaande was verweerder bevoegd een maatregel op te leggen op de aan eiser toekomende uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. Verweerder heeft besloten de uitkering blijvend geheel te weigeren. Gelet op de hierboven geschetste gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank van dit besluit niet gezegd worden dat verweerder hiertoe in redelijkheid niet heeft kunnen komen. Nu de door verweerder gehanteerde primaire weigeringsgrond in stand kan blijven, kan en zal de rechtbank de subsidiaire weigeringsgrond buiten beschouwing laten. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, mr. J.J. Szauer-Bos en mr. J.H.M. Hesseling, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens als griffier, op Afschrift verzonden op: