Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8971

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 01/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling. In deze fase van het onderzoek is het hof onvoldoende gebleken dat er een gerede kans is dat een strafrechter later oordelend tot een veroordeling terzake poging tot doodslag zal komen. Op grond van de thans voorhanden informatie kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

VI-nummer: 01/08 Uitspraak: 16 juli 2008 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 21 januari 2008 ingekomen vordering van de advocaat-generaal te Amsterdam van 18 januari 2008, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in [verblijfplaats]. Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 16 juli 2008 gehoord de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling af te wijzen. Overwegingen Grondslag van de vordering De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 29 oktober 2004 van de rechtbank te Amsterdam opgelegde gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht en wel door tijdens een onttrekking aan die tenuitvoerlegging een poging doodslag te hebben gepleegd. Ernstige misdraging Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 26 oktober 2007 aangehouden in verband met nieuwe strafbare feiten. Hij zou die dag, tijdens een onttrekking aan de tenuitvoerlegging van zijn detentie, een poging doodslag hebben gepleegd door met een vuurwapen te schieten. Veroordeelde is vervolgens in verzekering gesteld en tegen hem is een bevel tot bewaring verleend. Op 10 december 2007 is de voorlopige hechtenis van veroordeelde onder voorwaarden geschorst. Ter terechtzitting van 21 maart 2008 heeft het hof geoordeeld dat het zich, op grond van het voorhanden zijnde proces-verbaal van politie en het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut, onvoldoende voorgelicht achtte om op de vordering tot achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling te kunnen beslissen. Het hof was van oordeel dat diverse punten in de nieuwe strafzaak nog onderzocht dienden te worden. Sinds de zitting van 21 maart 2008 is bij het hof als nieuwe informatie binnengekomen een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 26 mei 2008, inhoudende een wapen- en munitieonderzoek. Als conclusie staat in dit rapport vermeld dat de hulzen die bij de schietpartij op 26 oktober 2007 zijn gevonden waarschijnlijk niet zijn verschoten met het vuurwapen dat onder veroordeelde in beslag is genomen. Voorts wordt geconcludeerd dat dit betreffende vuurwapen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gebruikt is bij een eerder schietincident in Amsterdam op 23 juli 2007. Uit de registratiekaart inzake de detentiestatus van veroordeelde volgt dat veroordeelde op 23 juli 2007 in detentie zat. Naast de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van 26 mei 2008 is bij het hof geen nieuwe informatie in de nieuwe strafzaak binnengekomen. Op grond van het bovenstaande is het hof in deze fase van het onderzoek onvoldoende gebleken dat er een gerede kans is dat een strafrechter later oordelend tot een veroordeling terzake poging tot doodslag zal komen. Het hof is van oordeel dat op grond van de thans voorhanden informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een ernstige misdraging in de zin van artikel 15a, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafrecht Beoordeling van de vordering Op grond van het bovenstaande, alsmede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal bij dit hof, die ter zitting heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, acht het hof onvoldoende grondslag aanwezig voor het geheel dan wel gedeeltelijk achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde en dient de vordering van de advocaat-generaal te worden afgewezen. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: - Wijst de vordering van de advocaat-generaal te Amsterdam af. Aldus gewezen door: mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter mrs J.M.J. Denie en A. van Waarden, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier en op 16 juli 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.