Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8991

Datum uitspraak2008-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 08/1141 + AWB 08/1142 + AWB 08/1143
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De burgemeester van Kerkrade heeft met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet besloten tot een gedeeltelijke sluiting van een woning. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er van kan worden uitgegaan - gelet op de voorhanden zijnde processen-verbaal - dat verweerder zich terecht op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd heeft geacht tot sluiting van gedeelten van de woning. Verzoekers die een kamer huren in deze woning, zijn de mening toegedaan dat de sluiting van gedeelten van de woning een inbreuk vormt op hun huurrecht. Verzoekers stellen dat zij belang hebben bij een onbelemmerde toegang tot het trapportaal, dat toegang geeft tot de kelder en de buitenplaats. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende zwaarwegende belangen om tot toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening over te gaan. Immers, verzoekers kunnen in hun kamer blijven wonen en kunnen vrij gebruik maken van de tot de woning behorende gemeenschappelijke ruimten. Slechts de vrije toegang vanuit de woning tot het trapportaal wordt door de sluiting getroffen. Het trapportaal blijft echter wel toegankelijk voor verzoekers via een buitendeur. Verzoekers kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder enig (noemenswaardig) nadeel een beslissing in de hoofdzaak afwachten.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummers: AWB 08 / 1141 + AWB 08 / 1142 + AWB 08 / 1143 Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in de[verzoeker 1]gen tusse[verzoeker 2]amen ve[verzoeker 3], allen wonend te [plaats], verzoekers, en de burgemeester van de gemeente [plaats], verweerder. Datum bestreden besluit: 8 juli 2008 Kenmerk: LO/SML-08u0011494 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de "gefaseerde sluiting" bevolen voor een periode van zes maanden van (gedeelten van) de woning aan [adres 1] te [plaats], zulks met ingang van 17 juli 2008. Verzoekers ([verzoeker 1]: [verzoeker 2]n ve[verzoeker 3]) hebben daartegen bezwaar gemaakt. Op 17 juli 2008 zijn bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank tevens een drietal verzoeken ingekomen tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De verzoeken zijn gevoegd behandeld tijdens de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 28 juli 2008, waar verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. S. Mulder, ambtenaar, werkzaam bij de gemeente [plaats]. 2. Overwegingen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn huurders van een kamer in de woning aan [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning), waarvan [verzoeker 3] de eigenaar is. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft verweerder, gebruik makend van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, de "gefaseerde sluiting" bevolen van (gedeelten van) de woning. Ter zitting heeft verweerder in dat kader toegelicht, dat van een sluiting als in het besluit aangekondigd nog geen sprake is, maar dat daartoe eerst de uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden afgewacht. Pas daarna, afhankelijk van de uitkomst van de door verzoekers aangespannen procedure, zal het besluit ten uitvoer worden gelegd door het feitelijk afsluiten van de toegang tot de tweede kamer links (deur en raam), de toegang van en naar de achter de woning gelegen garageboxen via de laatste kamer rechts alsmede de (inpandige) toegang tot het trapportaal. Het trapportaal dat, behalve vanuit de woning zelf, via een aparte entree, van buitenuit ook toegankelijk is voor de bewoners van de boven de woning gelegen, eveneens door [verzoeker 3] verhuurde, kamers, bekend als [adres 2], verschaft [verzoeker 1] en [verzoeker 2] toegang tot de tot de woning behorende kelder. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt, dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft dat oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. In de kern beschouwd, ontdaan van alle franjes, is de afbakening van het geschil in de hoofdzaak eenvoudig. Dat geschil kan worden beperkt tot de partijen verdeeld houdende vraag of er voldoende grond is voor het gefaseerd sluiten van (gedeelten van) de woning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voorshands ervan kan worden uitgegaan dat verweerder zich terecht op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd heeft geacht tot sluiting van gedeelten van de woning. Ter zitting hebben verzoekers weliswaar "bij gebreke van wetenschap" ontkend, dat in de woning, meer speciaal vanuit de tweede kamer links, middelen als bedoeld in lijst I of II worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, maar tegenover de aan de sluiting ten grondslag gelegde politierapportages en de op ambtseed en belofte opgemaakte processen-verbaal van verhoor, die de periode januari 2008 tot en met 19 juni 2008 bestrijken, legt die blote ontkenning niet zo heel veel gewicht in de schaal. De voorzieningrechter voegt hieraan toe dat de principiƫle vraag die verzoekers in dit kader aan de orde stellen naar de wijze waarop de term "woning" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet behoort te worden uitgelegd, eerst in volle glorie in de hoofdzaak aan de orde zal kunnen komen. Voor het beantwoorden van principiƫle vragen leent deze procedure zich nu eenmaal minder goed. De vraag die in deze procedure dan wel voorligt, is of de door verzoekers gestelde belangen voldoende zwaarwegend en voldoende spoedeisend zijn in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, dat daarin aanleiding behoort te worden gevonden, in afwachting van de beslechting van het geschil in de hoofdzaak, de door hen gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Daarbij dient eerst en vooral te worden onderzocht of verzoekers zonder enig (noemenswaardig) nadeel een beslissing in de hoofdzaak kunnen afwachten. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt in zijn meest vergaande vorm tot schorsing van de bevolen sluiting. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben ter onderbouwing van het verzoek gewezen op hun rechten als huurder van een kamer in de woning. Dat recht omvat, naar voorshands moet worden aangenomen, het medegebruik van de gemeenschappelijke ruimten in de woning, waaronder ook de kelder en de buitenplaats. Volgens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] vormt de sluiting van gedeelten van de woning een inbreuk op het huurrecht, die zij niet hoeven te dulden. In dat verband hebben zij toegelicht dat het hen vooral erom te doen is, dat zij hun kamer kunnen blijven bewonen op een wijze zoals zij dat gewoon zijn te doen. Daartoe achten zij vooral van belang dat zij vanuit de woning een onbelemmerde toegang blijven behouden tot het trapportaal, dat toegang geeft tot de kelder en de buitenplaats. De opvatting van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] dat zij door de sluiting van de woning onevenredig in hun belangen worden geschaad, deelt ook [verzoeker 3], met dien verstande dat hij vooral vreest door de huurders tot vergoeding van schade te worden aangesproken als de sluiting in deze vorm blijft gehandhaafd. De voorzieningenrechter ziet in het onderhavige geval onvoldoende zwaarwegende belangen om tot toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening over te gaan. Vast staat namelijk dat het vrije gebruik van de door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] gehuurde kamers noch het gebruik door hen van de tot de woning behorende gemeenschappelijke ruimten, niet door de sluiting worden getroffen. Slechts de vrije toegang vanuit de woning tot het trapportaal wordt voor de duur van zes maanden onmogelijk. Dat betekent overigens niet dat het trapportaal onbereikbaar wordt. Ter zitting heeft verweerder genoegzaam aannemelijk gemaakt, dat het trapportaal voor [verzoeker 1] en [verzoeker 2] toegankelijk blijft, niet vanuit de woning weliswaar, maar via de aparte entree die toegang verschaft tot de woningen gelegen aan de [adres 2]. Daarmee ook is voldoende gewaarborgd dat de voor gemeenschappelijk gebruik gebezigde kelder voor [verzoeker 1] en [verzoeker 2] toegankelijk blijft. Het enige dat daarvoor noodzakelijk is, is dat [verzoeker 3], die ook de bovenwoningen verhuurt, hen daartoe de sleutels van de entree beschikbaar stelt. Als verhuurder die vreest door [verzoeker 1] en [verzoeker 2] tot vergoeding van geleden schade te worden aangesproken, zal [verzoeker 3] daar geen overwegende bezwaren tegen (kunnen) hebben. Dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2], en datzelfde geldt eigenlijk ook voor [verzoeker 3], daarnaast nog een zwaarwegend eigen belang hebben bij een rechtstreekse toegang vanuit de woning tot het trapportaal is niet gebleken. Zij hebben daaromtrent in feite ook niets gesteld. Een en ander brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat zich hier niet een zo zwaarwegend belang van verzoekers voordoet dat van hen redelijkerwijs niet kan worden gevergd de beslechting van het geschil in de hoofdzaak af te wachten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve onvoldoende grondslag, zodat de verzoeken daartoe moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst de verzoeken tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2008. w.g. D. Laeven w.g. Geisel Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 30 juli 2008 Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.