Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8992

Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5090 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking (volledige) WAO-uitkering. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende informatie gekregen: het achterwege laten van een eigen verdergaand medisch onderzoek is naar het oordeel van de Raad niet in strijd met de zorgvuldigheid. Beperkingen zijn juist vastgesteld. Functies zijn in medisch opzicht haalbaar te achten.


Uitspraak

06/5090 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 augustus 2006, 06/1015 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 29 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2008, waar appellante is verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. Balkema, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Hofmans. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 22 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 16 november 2005 ingetrokken. Bij besluit van 9 februari 2006, hierna: het bestreden besluit, is het door appellante tegen het besluit van 22 september 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. 3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is namens appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen nu de bezwaar-verzekeringsarts geen eigen medisch onderzoek buiten het verband van de hoorzitting heeft uitgevoerd, dat zij niet tot duurzame arbeid in staat is en dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante acht nader onderzoek door een deskundige noodzakelijk. Verder is onvoldoende gemotiveerd dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellante haalbaar zijn. Het betreft in het bijzonder de aspecten vervoer, belastingen boven de normaalwaarden en conflicthantering. 4. De Raad overweegt dat het beweerdelijk achterwege laten van een medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt. De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting bijgewoond en appellante aldaar gesproken. Hij beschikte verder over gespreksaantekeningen van de behandelend psychiater over de periode van begin 2002 tot twee maanden voor de in geding zijnde datum. Desgevraagd heeft hij informatie ontvangen van appellantes huisarts en heeft hij op 4 januari 2006 telefonisch contact gehad met de behandelend psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen ander beeld van de belastbaarheid van appellante gekregen dan door de verzekeringsarts was geschetst. Onder deze omstandigheden is het achterwege laten van een eigen verdergaand medisch onderzoek naar het oordeel van de Raad niet in strijd met de zorgvuldigheid. 5. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad voldoende aanknopingspunten gevonden voor de stelling van appellante dat zij op de in geding zijnde datum, 16 november 2005, in het geheel niet tot duurzame arbeid in staat was. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De in hoger beroep door de gemachtigde van appellante toegezonden gespreksverslagen van de psychiater over de periode 21 september 2005 tot 4 september 2006 brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Weliswaar schrijft de psychiater dat hij de bezwaarverzekeringsarts in het telefoongesprek van 4 januari 2006 duidelijk heeft gemaakt appellante niet arbeidsgeschikt te vinden, maar uit de gespreksverslagen blijkt dat de psychiater nog wel arbeidsmogelijkheden zag, zij het zeer beperkt. Een en ander strookt met het uit de gespreksverslagen oprijzende beeld dat in elk geval tot september 2006 sprake was van een stabiele situatie en met de door de huisarts in zijn brief van 18 januari 2006 gegeven informatie. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts met zijn rapporten van 24 januari 2006 en 20 juli 2006 voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante weer over duurzame benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid beschikte. 6. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 augustus 2005 en nader toegelicht in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 12 maart 2007. Anders dan de gemachtigde van appellante veronderstelt is de in het rapport van 12 maart 2007 besproken beperking ten aanzien van rubriek II-10 (vervoer) niet nieuw omdat deze al was opgenomen in de FML van 29 augustus 2005, zij het in de vorm een toelichting op dit item (een zogenoemde verborgen beperking). Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 21 januari 1998, LJN: AA8487, en van 9 november 2004, LJN: AR7149, merkt de Raad op dat de vraag of appellante zelfstandig de werkplek kan bereiken niet wordt beantwoord in het kader van een schattingsbeslissing als de onderhavige en dat de beperking op het punt vervoer in de FML slechts ziet op het vervoer gedurende het werk. Een voorziening voor het woon-werkverkeer dient door de werknemer zelf te worden getroffen, waarbij deze zonodig een aanvraag kan doen voor een voorziening in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten dan wel de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). 7. De Raad ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen om een medisch onderzoek in te stellen. De vraag of op medische gronden een urenbeperking van 20 uur nood-zakelijk is laat de Raad verder in het midden nu appellante blijkens het rapport van 6 mei 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige in haar maatmanarbeid gemiddeld minder dan 17 uur per week werkte. 8. Gelet op hetgeen onder 5, 6, en 7 is overwogen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. 9. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bij de schatting betrokken functies voor appellante in medisch opzicht haalbaar zijn te achten. De Raad acht van de zijde van het Uwv voldoende toegelicht dat die functies geen belasting kennen – ook niet op de van de zijde van appellante genoemde aspecten – die buiten het bereik van appellante zou liggen. De Raad heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het rapport van de bezwaararbeids-deskundige van 6 februari 2006, waarin per afzonderlijke functie een naar het oordeel van de Raad afdoende toelichting wordt gegeven. 10. Naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van appellante heeft aangevoerd merkt de Raad nog het volgende op. Uit de inhoudsomschrijving en de omschreven belastings-aspecten van de functie telefoniste/receptioniste (SBC 315120) valt naar het oordeel van de Raad geenszins af te leiden dat er sprake zou zijn van conflictueuze contacten met klanten aan de balie. Appellante is wat betreft het omgaan met conflicten met agressieve of onredelijke mensen (II-8) slechts beperkt wanneer het gaat om face-to-face-contacten. Haar belastbaarheid op dit punt wordt dus in deze functie niet overschreden. Hetzelfde moet worden gezegd over de functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC 315100). Appellante kan met betrekking tot een aantal punten niet bovennormaal worden belast, maar in geen van de geduide functies is sprake van belastingsaspecten die bovennormaal zijn. 11. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd. 12. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter, C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan - van Arnhem als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) Y. van der Zaan - van Arnhem. BP