Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8995

Datum uitspraak2008-06-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 08/137
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep tegen opgelegde boete wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vanwege schending van het motiveringsbeginsel gegrond verklaard met bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer Registratienummer: Awb 08/137 Uitspraak in het geding tussen: de maatschap (…), gevestigd te (..) gemeente (…), eiseres, gemachtigde: mr. L.J.H. Jonkeren en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. 1.Procesverloop Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 8.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2007 het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij schrijven van 17 januari 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroepschrift, dat blijkens het poststempel is verzonden op 27 januari 2008, ontvangen op 29 januari 2008. Het beroep is op 20 mei 2008 ter zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen (…) (hierna: (…), maat van eiseres, vergezeld door zijn echtgenote (…) en bijgestaan door mr. Jonkeren voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.A. Mreijen. 2.Overwegingen Ter beoordeling staat of de boete van € 8.000,-- terecht (ongematigd) is opgelegd. Blijkens het door de inspecteur van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport heeft de inspecteur drie getuigen gehoord die hebben verklaard dat een vreemdeling van Roemeense nationaliteit, (…) (hierna: de vreemdeling), zonder tewerkstellingsvergunning voor eiseres werkzaamheden heeft verricht. De vreemdeling zelf heeft verklaard dat hij in de periode van 2003 tot en met 2005 meerdere malen telkens drie maanden naar Nederland kwam om te werken. Zijn werkzaamheden voor eiseres bestonden onder andere uit het vervoeren van gerooide aardappels en geoogste maïs, het zaaien van maïs en het repareren van motoren van tractoren. Hij kreeg opdrachten van beide vennoten van eiseres. De getuigen (…) (hierna: (…) en (…) (hierna: (…)), beiden ex-werknemers van eiseres, hebben tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie bevestigd dat de vreemdeling in ieder geval in 2005 voor eiseres werkzaam was. Eiseres heeft aangevoerd dat de in de boetebeschikking vermelde feiten niet juist zijn. Voorts heeft zij aangevoerd dat de vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning nodig had omdat hij slechts stage heeft gelopen bij het bedrijf van eiseres. Het ging om een privé-bezoek. Eiseres was dan ook geen werkgever van de vreemdeling in de zin van de Wav. Zij heeft met het verblijf van de vreemdeling geen financieel voordeel behaald. De verklaringen van (…) en (…) zijn volgens eiseres niet betrouwbaar, omdat zij eiseres wilden chanteren. Omdat tevens sprake is van een strafrechtelijke vervolging is de aan eiseres opgelegde sanctie volgens eiseres disproportioneel en onredelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres door de onjuiste vermelding van de plaats van de overtreding niet in haar belangen is geschaad. Dat de vreemdeling slechts stage zou hebben gelopen en dat eiseres geen financieel voordeel heeft behaald door zijn verblijf, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van werkgeverschap in de zin van de Wav. Een beroep op matiging is in bezwaar niet aan de orde gesteld, zodat dit volgens verweerder buiten beschouwing moet blijven. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18 van de Wav, voor zover hier van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Niet in geschil is en ook voor de rechtbank staat vast dat de vreemdeling niet in het bezit is of is geweest van een tewerkstellingsvergunning, terwijl dat wel was vereist. Uit de verklaringen die de vreemdeling,(…) en (…) tegenover de politie hebben afgelegd is af te leiden dat de vreemdeling voor eiseres werkzaamheden verrichtte. Dit strookt tevens met de verklaringen die (…) tegenover de politie heeft afgelegd. De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze verklaringen, zoals (..) ter zitting heeft gesteld, zijn afgelegd omdat hij in de war was doordat hij nachten niet geslapen had. De verklaringen zijn immers één à twee dagen na zijn arrestatie afgelegd. Bovendien zijn de verklaringen coherent en gedetailleerd en komen ze overeen met hetgeen de vreemdeling,(..) en (..) hebben verklaard. De enkele stelling dat (…) en (…) (..) hebben willen chanteren leidt niet tot de conclusie dat hun verklaringen reeds daarom onbetrouwbaar zijn. Daar komt bij dat ook volgens de verklaring van (..) ter zitting de vreemdeling enige werkzaamheden heeft verricht. Ook indien zou moeten worden uitgegaan van deze verklaring, zou sprake zijn van een overtreding van de Wav. De aard, omvang en duur van de werkzaamheden doet bij de vraag of sprake is van werkgeverschap in de zin van de Wav niet ter zake. De stelling dat geen financieel voordeel is behaald – wat daar ook van zij - kan evenmin leiden tot het oordeel dat geen sprake is van werkgeverschap in de zin van de Wav. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het vorengaande, komen vast te staan dat de vreemdeling werkzaamheden heeft verricht voor eiseres. Hiermee heeft eiseres artikel 2, eerste lid, van de Wav overtreden. Nu net duidelijk is of eiseres ook strafrechtelijk zal worden vervolgd en zo ja, voor welk feit, is niet gebleken dat sprake is van dubbele vervolging voor hetzelfde feit. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de strafrechter een opgelegde bestuurlijke boete bij de strafmaat kan meewegen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd is – nog afgezien van het feit dat dit niet in bezwaar naar voren is gebracht - geen grond voor matiging van de boete. De rechtbank stelt vast dat de in de boetebeschikking genoemde plaats waar de werkzaamheden zouden zijn verricht - Koggelaan 8 te Zwolle - niet juist is. Dit is het adres is van het politiebureau. In het bestreden besluit is dit adres gewijzigd in (…) te (…). Dit is het woonadres van (..). Uit de getuigenverklaringen van de vreemdeling, (…) en (…) valt echter af te leiden dat de werkzaamheden zijn verricht op het bedrijf van eiseres, alsmede op andere locaties in de omgeving. Ook de in de boetebeschikking genoemde datum waarop de overtreding van de Wav zou hebben plaatsgevonden, 15 februari 2006, is niet juist. Dit is de datum waarop de overtreding van de Wav door verweerder is geconstateerd. Uit de getuigenverklaringen van de vreemdeling, (…) en (…) en uit de verklaringen van (..) tegenover de politie is af te leiden dat de vreemdeling rond 25 november 2005 het bedrijf van eiseres heeft verlaten. Deze passage uit de boetebeschikking is in het bestreden besluit niet herroepen. Nu het tijdstip en de plaats van de overtreding niet juist in de boetebeschikking zijn vermeld en dit in het bestreden besluit niet (juist) is hersteld, is sprake van een motiveringsgebrek. Onder omstandigheden kan worden aangenomen dat bij het achterwege blijven van een motivering in een besluit, een belanghebbende niet in zijn belangen wordt geschaad en om die reden schending van het motiveringsbeginsel niet tot vernietiging van dat besluit behoeft te leiden. In het onderhavige geval bestaat er evenwel geen aanleiding om aan de schending van deze bepaling voorbij te gaan. Het opleggen van een bestuurlijke boete is immers een sanctie met een punitief karakter, hetgeen meebrengt dat aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen dienen te worden gesteld. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat de overtreding is begaan op verschillende locaties in de periode van 2003 tot 25 november 2005, hetgeen tevens blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende processen-verbaal, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Zoals hiervoor reeds overwogen ontbrak in het boetebesluit een deugdelijke en kenbare motivering. Dit besluit was wegens strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 Awb daarom onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid is aan verweerder te wijten. Verweerder is daarom tevens gehouden tot vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar in redelijkheid heeft moeten maken. 3. Beslissing De rechtbank -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt het bestreden besluit; -bepaalt dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven; -veroordeelt verweerder in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 966,--, te betalen door de Staat der Nederlanden (ministerie van Sociale Zaken) aan eiseres; -gelast dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 285,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M. Schaak, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. G.P. Loman, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier, op Afschrift verzonden op: