Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9001

Datum uitspraak2007-07-30
Datum gepubliceerd2008-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/712120-07; 16/500148-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak vrouwenhandel, ontvoering en deelname criminele organisatie. Veroordeling voor diefstal, met geweld tegen personen. Gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan zes voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummers: 16/712120-07; 16/500148-08 (ttz gev.) Datum uitspraak: 30 juli 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen: [verdachte A], geboren op [1981] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. Raadsman: mr. R.E. Drenth. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder 1 ten laste gelegde feit met parketnummer 16/712120-07 ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaardingen en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 16/500148-08 en onder 1, 3 en 4 met parketnummer 16/712120-07 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Ten aanzien van parketnummer 16/500148-08: De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende duidelijk is geworden dat [aangeefster Z] met behulp van -onder meer- verdachte prostitutiewerkzaamheden is gaan verrichten. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de in de dagvaarding genoemde (strafbare) middelen zijn gehanteerd, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van mensenhandel. Ten aanzien van feit 1 met parketnummer 16/712120-07: De rechtbank overweegt dat met betrekking tot [aangeefster y] eveneens voldoende vaststaat dat [aangeefster y] prostitutiewerkzaamheden is gaan verrichten en dat -onder meer- verdachte daarbij een rol heeft gespeeld. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de in de dagvaarding genoemde (strafbare) middelen zijn gehanteerd, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van mensenhandel. Ten aanzien van feit 3 met parketnummer 16/712120-07: Op grond van de aangifte van [aangever X] en de verklaringen van verdachte en de medeverdachten staat in voldoende mate vast dat aangever op 2 december 2007 samen met medeverdachten [verdachte B] en [verdachte C] in een auto naar Breda is (mee)gereden, dat hij een nacht heeft verbleven in de woning van (de ex-vriendin van) verdachte in Breda en dat hij op 3 december 2007 met de trein is teruggereisd naar Amersfoort. De rechtbank is echter met de officier en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat daarbij sprake is geweest van een situatie waarbij aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 4 met parketnummer 16/712120-07: Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk -kort gezegd- mensenhandel. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van aangeefster [aangeefster Z] en aangeefster [aangeefster y]. Nu zich in het dossier ook overigens geen aanknopingspunten bevinden dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een dergelijke criminele organisatie, dient verdachte te worden vrijgesproken. De bewezenverklaring (De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – beoordeling van het bewijs en de motivering daarvan, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het op ambtseed in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0940/07-019792J.) [aangeefster y] en [aangever X] hebben aangifte gedaan van diefstal met geweld uit hun woning. [getuige W] was op dat moment eveneens in de woning en heeft een getuigenverklaring afgelegd. Getuige [getuige W] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [aangever X] een paar keer werd geslagen. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat [aangeefster y] een klap heeft gekregen met een vlakke hand in haar gezicht. Voorts heeft [getuige W] verklaard dat verdachten allemaal verklaarden dat ze voor geld kwamen en dat dit geld was van [aangeefster y] dat op haar rekening zou staan. Op het moment dat [aangeefster y] in de woning arriveerde hebben verdachte en zijn medeverdachten zich verborgen gehouden in de kinderslaapkamer. Vervolgens zijn zij tevoorschijn gekomen, hebben ze de tassen van [aangeefster Y] doorzocht en er geld uitgehaald. De verklaring van [getuige W] komt op belangrijke punten overeen met de aangiften van [aangeefster y] en [aangever X]. Voorts hebben verdachte en zijn medeverdachten [verdachte B] , [verdachte E] en [verdachte C] bekend dat zij in de nacht van 1 december 2007 in de woning van [aangeefster y] zijn geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een geldbedrag van € 1.500,00 heeft weggenomen. Medeverdachte [verdachte B] heeft bekend dat hij vanuit de woning een koffer met een messenset en ondergoed heeft weggenomen. Deze goederen behoorden toe aan [aangeefster y]. Gezien het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen als hieronder is vermeld, namelijk dat hij op 1 december 2007 te Amersfoort tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag en een koffer met een messenset en een hoeveelheid ondergoed, toebehorende aan [aangeefster y], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangeefster y] en [aangever X], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, voornoemde [aangever X] - meerdere malen heeft/hebben geslagen en voornoemde [aangeefster y] - met de vlakke hand tegen haar gezicht heeft geslagen; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op. Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte van de feiten 3 en 4 met parketnummer 16/712120-07 wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met parketnummer 16/712120-07 en het feit met parketnummer 16/500148-08 wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster Z] tot een bedrag van € 1.500,00 gevorderd, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Vervolgens heeft de officier van justitie ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Verhoeven toewijzing van € 2.750,00 aan materiële schade gevorderd en € 1.500,00 aan immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de slachtoffers midden in de nacht in de woning van een van hen overvallen. Deze overval had ten doel een geldbedrag dat een van de slachtoffers in huis zou hebben te bemachtigen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met geweld een geldbedrag, een koffer met een messenset en ondergoed buitgemaakt. Door het gewelddadige karakter van de overval is er een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, des te meer nu zij in de woning van een van hen zijn overvallen. In een woning moet men zich veilig en geborgen kunnen voelen. De rechtbank rekent het verdachte dan ook ernstig aan dat het hem enkel ging om zijn eigen geldelijk gewin en dat hij niet heeft stilgestaan bij de mogelijk nog lang nawerkende gevolgen die een dergelijke gebeurtenis kan hebben voor de slachtoffers. Voorts veroorzaakt een dergelijke overval angst en onrust in de samenleving. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 april 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 29 april 2008, opgemaakt door S. Dijkslag, reclasseringswerker. De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de verdachte, anders dan door de officier van justitie is geëist, ook van feit 1 met parketnummer 16/712120-07 en het feit met parketnummer 16/500148-08 wordt vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij [aangeefster Z] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit met parketnummer 16/500148-08. Nu aan de verdachte voor wat betreft het ten laste gelegde feit met parketnummer 16/500148-08 geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vordering van de benadeelde partij [aangeefster y] De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit met parketnummer 16/712120-07, te weten een bedrag van € 3.000,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 700,00 wegens immateriële schade. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit. De materiële schade wordt begroot op € 1.500,00. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade en het overige deel van de materiële schade is niet van zo eenvoudige aard dat deze onderdelen van de vordering zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat deze delen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het feit met parketnummer 16/500148-08 en de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten met parketnummer 16/712120-07 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit met parketnummer 16/712120-07, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 MAANDEN. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart de benadeelde partij [aangeefster Z] niet-ontvankelijk in de vordering. Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster y], domicilie kiezende te Utrecht, ten dele toe tot een bedrag van € 1.500,00 (zegge vijftienhonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald. Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.500,00 (zegge vijftienhonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs. W. Foppen, M.P. Gerrits-Janssens en C.E.M. Nootenboom-Lock, bijgestaan door mr. S.L.D. Marx als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juli 2008. Mr. W. Foppen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.