Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9025

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.010.536/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot het vestigen van gezamenlijk gezag in de situatie waar de moeder van meet af aan het ouderlijk gezag alleen uitoefende. Criterium: Afwegen van de voordelen en kansen die ontstaan bij gezamenlijk gezag tegen de mogelijke nadelen bij verandering van het ouderlijk gezag en een (mogelijk) daarmee verbandhoudende wijziging van de verzorgingssituatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 25 juni 2008 Zaaknummer : 105.010.536/01 Rekestnummer. : 1817-H-06 Rekestnr. rechtbank : 06-82860 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. E. Grabandt, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. C.M. Schouten. HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 9 januari 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden en, alvorens verder te beslissen, partijen in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de voorziening “mediation naast rechtspraak”, waarbij zij het hof van de voortgang daarvan op de hoogte dienen te stellen. Bij brief, ingekomen bij het hof op 7 maart 2008, heeft de procureur van de moeder aan het hof medegedeeld dat de moeder niet langer bereid is mee te werken aan mediation. Van de zijde van de vader is bij het hof op 19 maart 2008 een brief met bijlage ingekomen. Op 4 juni 2008 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.Th.M. Diks, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, [het kind] is in raadkamer gehoord. VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is het ouderlijk gezag over de minderjarige: [het kind], geboren [in 1996] te [geboorteplaats]. De vader heeft hem erkend. [het kind] verblijft bij de moeder, die alleen het ouderlijk gezag over hem uitoefent. 2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn verzoek om het eenhoofdig ouderlijk gezag van de moeder te wijzigen in een gezamenlijk gezag van partijen over [het kind] toe te wijzen. 3. De moeder bestrijdt zijn beroep. 4. De vader stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter hem ten onrechte niet mede met het ouderlijk gezag over [het kind] heeft belast. Hij voert daartoe het volgende aan. De vader is van mening dat de rechter een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de beoordeling van zijn verzoek. De rechter had de maatstaf met betrekking tot herstel van het gezamenlijk gezag na echtscheiding dienen toe te passen. Volgens deze maatstaf dient te worden onderzocht of er een risico bestaat dat het kind klem of verloren dreigt te raken als de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en of het belang van het kind het beste gediend is met een gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader wil mede belast worden met het ouderlijk gezag over [het kind], zodat hij meer invulling kan geven aan het ouderschap en meer zeggenschap heeft. Bij gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over [het kind] zal de moeder de rechtbank niet zomaar kunnen verzoeken om naast haar een derde mede met het ouderlijk gezag over [het kind] te belasten. Bovendien is bij gezamenlijke gezagsuitoefening geen rechterlijke beslissing nodig om hem na het overlijden van de moeder met het ouderlijk gezag over [het kind] te belasten. De moeder heeft volgens de vader geen gerechtvaardigde omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zijn verzoek zou moeten worden afgewezen. Zij schetst een verkeerd beeld van hem en maakt volgens hem misbruik van de bevoegdheid die zij krachtens artikel 1:252 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) heeft. Hij betwist dat hij geen interesse toont in [het kind] en geen besef heeft van ouderlijke verantwoordelijkheid. Weliswaar is in het verleden niet alles vlekkeloos verlopen, maar hij heeft zijn leven nu op orde. Doordat de communicatie met de moeder niet altijd goed verliep, is hij soms op afstand gebleven. Nu hij zijn opleiding heeft afgerond en hij meer tijd heeft voor [het kind], wil hij de situatie veranderen. De omgangsregeling tussen hem en [het kind] is al uitgebreid. 5. De moeder stelt dat een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag niet in het belang van [het kind] is. Zij voert daartoe het volgende aan. De kantonrechter heeft volgens haar de juiste maatstaf bij de beoordeling van het verzoek van de vader gehanteerd. Ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW wordt het verzoek van de vader tot benoeming in het gezag slechts ingewilligd, indien de kantonrechter dit in het belang van het kind acht. Hoewel de vader beweert dat hij gemotiveerd is en betrokken wenst te zijn bij de opvoeding van [het kind], blijkt dit volgens de moeder niet in de praktijk. De vader maakt geen gebruik van de kansen die hij krijgt en stelt zijn eigen belang boven dat van [het kind]. De moeder is van mening dat de invulling van het ouderschap niet afhankelijk is van het gezamenlijk gezag. Het hebben van gezamenlijk gezag lost de problemen van de vader niet op. De vader geeft niet aan hoe hij de invulling van het ouderschap ziet. De kantonrechter heeft volgens de moeder dan ook terecht overwogen dat onder die omstandigheden gerede twijfel rijst of inwilliging van zijn verzoek in het belang van [het kind] wenselijk moet worden geacht. 6. De vader beoogt met zijn verzoek een verandering tot stand te brengen in de van meet af aan bestaande gezagsverhouding rond [het kind]. Deze situatie wijkt af van die waarin sprake is (geweest) van gezamenlijk gezag tijdens een huwelijk. De door de vader bepleitte maatstaf leent zich niet voor toepassing in deze zaak. Het hof dient, in het licht van hetgeen in het belang van [het kind] wenselijk is, de mogelijke voordelen en kansen die ontstaan bij gezamenlijk gezag af te wegen tegen de mogelijke nadelen bij verandering van het ouderlijk gezag en een (mogelijk) daarmee verbandhoudende wijziging van de verzorgingssituatie. 7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de opvoedingssituatie van [het kind] bij de moeder stabiel is. Het hof stelt vast dat [het kind] de relatie tussen hem en de ouders enerzijds en tussen de ouders onderling anderzijds op dit moment als rustig en stabiel ervaart. Voorts stelt het hof vast dat partijen, in ieder geval zodra het idee van gezamenlijk gezag in beeld komt, nauwelijks in staat zijn behoorlijk met elkaar te communiceren. Het hof onderkent dat bij de moeder grote spanningen ontstaan bij het idee dat zij gezamenlijk met de vader het ouderlijk gezag over [het kind] zou moeten uitoefenen. Zij verwacht niet dat zij met de vader zal kunnen communiceren. Zij verwacht tevens dat de opvoedings- en verzorgingssituatie die zij met [het kind] onderhoudt onder druk komt te staan bij gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag met de vader. De vader maakt duidelijk dat zijn positie bij het vestigen van gezamenlijk gezag sterker wordt, doch geen inzicht wordt gegeven in de voordelen hiervan voor [het kind]. Dit alles afwegende, met name gelet op het feit dat het thans goed gaat met [het kind], acht het hof het niet verantwoord om in de bestaande situatie verandering te brengen. De vader heeft het hof van daadwerkelijke voordelen voor [het kind] van het gezamenlijk gezag niet kunnen overtuigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen. 8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr.Willems als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008.