Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9059

Datum uitspraak2008-07-31
Datum gepubliceerd2008-07-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers311/08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor de indiening van een verzoekschrift tot het toekennen van schadevergoeding als bedoeld in artikel 28 Wet Bopz, ook al is dat ingediend als zelfstandig verzoek ter gelegenheid van het verhoor in het kader van een verzoek machtiging te verlenen tot voortzetting van de inbewaringstelling, is een vast recht verschuldigd. Het verzoek van de raadsman van betrokkene, die stelde dat ter zake geen vast recht was verschuldigd, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Datum uitspraak : 31 juli 2008 Zaaknummer : 311/08 De enkelvoudige kamer, voor de toepassing van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake [naam verzoeker], verblijvende in [verblijfplaats] te Maastricht, verzoeker, tegen: de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder. 1. Het procesverloop Bij verzoekschrift, ter gelegenheid van het op 18 juni 2008 gehouden verhoor, heeft mr. A.J.M. van Mil, advocaat te Maastricht, de rechtbank verzocht aan betrokkene op de voet van het bepaalde in artikel 28 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 21 juli 2008, waarbij aanwezig waren F. Coorens, bewindvoerder over de goederen van betrokkene alsmede mr. P.M. Hermans, ambtenaar, werkzaam bij de gemeente Maastricht. De rechtbank heeft nadien de datum van de uitspraak bepaald op heden. 2. Beoordeling De rechtbank heeft mr. Van Mil, advocaat van betrokkene, alsook de burgemeester en de bewindvoerder over de goederen van betrokkene, bij brieven van 4 juli 2008 uitgenodigd om op 21 juli 2008 om 09.30 uur in het gerechtsbouw te Maastricht te verschijnen teneinde alsdan en aldaar op het verzoek te worden gehoord. Tevens heeft de rechtbank mr. Van Mil erop gewezen dat voor de behandeling van het verzoek een vast recht is verschuldigd en dat, indien er geen rekeningcourantverhouding met de rechtbank zou bestaan, het vast recht moet worden voldaan uitsluitend door gebruikmaking van de toegezonden acceptgiro. Bij brief van 4 juli 2008 heeft mr. Van Mil de rechtbank medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen en voorts, onder verwijzing naar de gang van zaken tijdens het op 18 juni 2008 gehouden verhoor, dat hij van mening is dat in dezen geen vast recht is verschuldigd. De raadsman van betrokkene heeft daartoe betoogd, dat het hier gaat om een zelfstandig verzoek dat is ingediend ter gelegenheid van het verhoor in een procedure die wordt ingeleid met een verzoekschrift waarvoor evenmin vast recht is verschuldigd. Daaruit volgt volgens de raadsman dat ook voor het indienen van het zelfstandige verzoek om vergoeding van schade op voet van artikel 28 van de Wet Bopz geen vast recht is verschuldigd. Het betoog moet worden verworpen. Anders dan van de zijde van betrokkene is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval wel degelijk vast recht is verschuldigd. Een juiste lezing van het bepaalde in artikel 1 van de Ministeriële regeling tarieven in burgerlijke zaken van 24 december 1993 (Stcrt. 17 januari 1994, 11) in samenhang en onderling verband met artikel 1, derde lid, alsmede artikel 2 van de Wet Tarieven in burgerlijke zaken van 8 december 1960 (Stb. 1960, 541) kan tot geen andere conclusie voeren dan dat voor de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank een vast recht wordt geheven van, in zaken als deze, € 254,-. De wet biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wijze van indiening van het verzoek bepalend is voor de verschuldigdheid van vast recht. Dat het verzoek om een schadevergoeding toe te kennen in dit geval is ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, en dat in dat geval artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing is, staat daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aan de verschuldigdheid van vast recht in de weg. De rechtbank voegt hieraan toe dat de enkele omstandigheid dat een vast recht wordt geheven nog niet ertoe leidt dat de toegang tot de rechter wezenlijk wordt belemmerd terwijl die conclusie evenmin kan worden gedragen door 'sec' de hoogte van het daartoe in deze zaak verschuldigde vast recht. Daarmee is niet gezegd dat de verschuldigdheid van vast recht nooit het wezen van het recht op toegang tot de rechter kan belemmeren, maar daarvoor is wel noodzakelijk dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Het ligt echter op de weg van betrokkene dergelijke uitzonderlijke omstandigheden te stellen én, zonodig, te bewijzen. Daarin echter is betrokkene in dit geval te kort geschoten. De rechtbank heeft op 21 juli 2008 vastgesteld dat het verschuldigde vast recht niet was bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. Dat het verschuldigde vast recht op andere wijze is voldaan is even¬min gebleken. Een en ander betekent dat betrokkene in zijn verzoek niet kan worden ontvangen. Gelet op de artikel 28 van de Wet Bopz wordt derhalve als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. Aldus gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.