Jurisprudentie
BD9110
Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607101-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607101-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
inzet diensthond
proportionaliteit
bewijs poging doodslag
poging zware mishandeling
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607101-08
Datum: 03 juli 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008 en 19 juni 2008. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Rispens, advocaat te Almere.
De officier van justitie, mr. B. van der Ven, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
- alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 975,25 en van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 25,27 en niet ontvankelijk verklaring van het overige deel van de vordering van de [benadeelde partij];
- telkens met toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt gewijzigde tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De achtergrond van het onder 1 tenlastegelegde is het volgende.
Verdachte loopt op 14 maart 2008 met zijn vrienden richting het station nadat voor discotheek [X] een grote vechtpartij heeft plaatsgevonden. Onderweg ontstaat tussen verdachte en zijn vriend [bet[betrokkene]kene] een woordenwisseling naar aanleiding van het gedrag van [betrokkene], die zich in de vechtpartij had willen mengen, waarbij verdachte - volgens de diverse getuigenverklaringen - de-escalerend is opgetreden door [betrokkene] tegen te houden. Als de politieambtenaar [benadeelde partij] de groep inhaalt en vraagt wat er aan de hand is, gedraagt verdachte zich (kennelijk als gevolg van de woordenwisseling met [betrokkene]) opgefokt en agressief, gelet op het feit dat hij blijft schelden op [betrokkene], op zijn aanvankelijke weigering zijn identiteitskaart af te geven en op zijn botsen tegen de borst van en/of het geven van een duw tegen [benadeelde partij]. Als een aantal personen vanaf het bovengelegen fietspad van de Botter naar beneden loopt, is dit voor de politieambtenaar [benadeelde partij] aanleiding de diensthond uit de auto te halen en iedereen te sommeren weg te gaan. Wanneer verdachte dan op die politieambtenaar en de diensthond afloopt, bijt de diensthond zonder commando in het been van verdachte.
Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat de gehele situatie op dat moment onoverzichtelijk was en door de hond kan zijn herkend als een (bedreigende) situatie waarin hij had geleerd in te bijten, plaats de rechtbank vraagtekens bij het feit dat de diensthond reeds op dat moment in het been van verdachte beet. Bovendien heeft de agent, hoewel zijn hond zonder commando had gebeten, toen het commando “Vast” gegeven. Verdachte heeft toen de hond hardhandig bij de kop gevat en van zijn been gerukt, naar hij ter zitting -overtuigend- heeft verklaard wegens de pijn van de beet.
Vervolgens heeft de politieambtenaar [benadeelde partij] zijn diensthond ontzet, en voor de tweede keer het commando "Vast" gegeven, waarop de diensthond opnieuw in het been van verdachte bijt.
Dat commando heeft niet de-escalerend gewerkt en de rechtbank is niet overtuigd van de proportionaliteit van het herhaald middels dit commando inzetten van de hond tegen een verdachte die zojuist fors is gebeten.
Vervolgens ontstaat een worsteling tussen verdachte en de politieambtenaar [benadeelde partij], waarbij de verdachte [benadeelde partij] onder meer bij de keel heeft beetgepakt.
Bij deze worsteling heeft de hond zowel zijn baas, [benadeelde partij], (eenmaal) gebeten, als de verdachte (in de bovenarm). Beiden hebben (ernstig) letsel opgelopen aan de beetwonden.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, tot vrijspraak ter zake van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet voldoende is komen vast te staan dat verdachte de keel/hals/nek van de politieambtenaar [benadeelde partij] (zodanig) heeft dichtgeknepen en/of dicht geknepen gehouden dat deze daardoor van het leven had kunnen worden beroofd of zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Uit de stukken en zijn verklaring ter zitting blijkt immers dat de politieambtenaar tijdens de worsteling met verdachte – waarbij verdachte hem wel bij de keel beetpakte - nog de gelegenheid had commando’s te geven aan zijn diensthond [naam] om verdachte vast te pakken terwijl hij ook nog in staat was om hulp te roepen. Die omstandigheden duiden niet op het door verdachte zodanig stevig dichtknijpen van de keel dat de politieambtenaar daardoor enige momenten geen adem meer kreeg. Ook de striemen in de nek van de politieambtenaar welke zichtbaar zijn op de foto bezien in samenhang met de medische verklaringen, duiden niet op een de keel met kracht dichtdrukkende gedraging
Wel acht de rechtbank, mede gezien het letsel van de politieambtenaar, mishandeling door het vastpakken bij de keel/hals/nek bewezen. Dat de verdachte door de politiehond is gebeten, rechtvaardigt niet dat verdachte zich, gezien het letsel met geweld dat niet anders dan opzettelijk kan zijn toegebracht, heeft verzet tegen de politieambtenaar die die hond begeleidde, ook niet als vraagtekens gezet kunnen worden bij de wijze waarop deze de hond heeft ingezet gehouden. Daaraan voorafgaand had verdachte immers geen gehoor gegeven aan de sommatie van [benadeelde partij] aan alle aanwezigen om zich te verwijderen. Dat [benadeelde partij] zijn legitimatie nog niet had teruggegeven, rechtvaardigt niet dat hij daarna op [benadeelde partij] toeliep. Eventueel had hij enige afstand in acht kunnen nemen en, zodra de situatie genormaliseerd was, om teruggave van zijn legitimatiebewijs kunnen vragen. Verdachte is evenwel in strijd met de sommatie in een onoverzichtelijke situatie, die overigens werd verergerd door de bemoeienis van zijn ‘vrienden’, op [benadeelde partij] toegelopen.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, tot een vrijspraak ter zake van het onder 3 ten laste gelegde omdat niet uit de wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte bedreigende woorden heeft gebezigd ten opzichte van de politieambtenaar [benadeelde partij]. Weliswaar is er het ambtsedige proces-verbaal waarin verbalisant [benadeelde partij] een en ander heeft gerelateerd over de bedreigende woorden die door verdachte zouden zijn geuit, maar die geuite bedreigingen worden niet bevestigd in het ambtsedige proces-verbaal van de ter plaatse zijnde medeverbalisant [verbalisant]. Deze laatste hoort wel diverse uitingen van verdachte welke ook in het proces-verbaal van [benadeelde partij] voorkomen, maar die duiden op belediging en niet op bedreiging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
feit 1 meer subsidiair
hij op 14 maart 2008 in de gemeente Lelystad, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij], diensthondengeleider bij de regiopolitie Flevoland, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, bij de keel/hals/nek heeft vastgepakt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
feit 2
hij op 14 maart 2008 in de gemeente Lelystad opzettelijk een surveillancehond, genaamd “[naam]”, toebehorende aan de regiopolitie Flevoland, bij zijn wangen (lees:) heeft vastgepakt en (vervolgens) die hond aan zijn hoofd in de lucht (lees:) heeft getild.
Van het onder 1 meer subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1
Mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte dient ter zake van het onder 2 ten laste en bewezen verklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu dit feit niet strafbaar is, immers heeft de steller van de tenlastelegging slechts een feitelijke gedraging beschreven en niet nader omschreven waaruit de beschadiging van de hond heeft bestaan, noch dat enige beschadiging van de hond het gevolg is geweest van de beschreven feitelijke gedraging, terwijl naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat beschadiging van de hond het noodzakelijke gevolg is van de gedraging zoals feitelijk ten laste gelegd.
De verdachte is voor het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte – zoals blijkt uit het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 mei 2008 (waaruit blijkt van recidive op het gebied van mishandeling), door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft voorts bij de bepaling van de hoogte van de straf enerzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld gericht was tegen een politieambtenaar (hetgeen strafverhogend werkt) en anderzijds dat verdachte door de diensthond dusdanig is verwond dat hij nog dagelijks last ondervindt van de gevolgen van de beetwonden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 22 april 2008 uitgebracht door de Stichting Reclassering Nederland.
Benadeelde partijen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter terechtzitting, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 30,-- wegens reparatie van diens horloge, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die (voor dat deel) in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 30,-- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde leent zich niet voor een behandeling in het strafgeding nu verdachte te dier zake zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 primair en subsidiair en onder 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op en verdachte wordt te dier zake
ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) weken.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 30,-- (zegge: dertig euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 30,--, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. I.F. Clement, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 03 juli 2008.
Mr. Clement voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.