Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9170

Datum uitspraak2008-06-12
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.600047-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

aangifte ontvankelijkheid openbaar ministerie artikel 167a Wetboek van Strafvordering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.600047-08 (P) Uitspraak : 12 juni 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.O. den Otter, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. H.H.J. Harmeijer, heeft ter terechtzitting gevorderd het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De raadsman heeft daartoe gesteld dat het (vermeende) slacht[slachtoffer][slachtoffer] niet heeft bedoeld aangifte te doen van het feit zoals thans aan verdachte ten laste is gelegd, althans dat het ten laste gelegde niet ziet op díe gedragingen van verdachte waarvoor hij naar haar mening straf verdient. De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het navolgende. Op grond van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering dient ter zake van (onder meer) het in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf de minderjarige die twaalf jaar of ouder is en ten aanzien van wie het misdrijf is gepleegd, zo mogelijk in de gelegenheid te worden gesteld zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Deze regeling vormt een extra waarborg dat in zedenzaken met minderjarige slachtoffers strafrechtelijk wordt opgetreden waar dat geboden is en strafrechtelijk optreden achterwege blijft indien de belangen van het kind daartoe aanleiding geven. De minderjarige [s[slachtoffer]ffer] is, conform het bepaalde in voornoemd artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, tijdens het strafrechtelijk onderzoek in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken over het aan verdachte verweten feit en daarmee tevens over de eventuele strafrechtelijke vervolging van verdachte en de wenselijkheid van een zodanige vervolging. De minderjarige heeft echter van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Bij het onderzoek ter terechtzitting op 12 juni 2008 is [s[slachtoffer]ffer] als getuige gehoord en heeft zij uitdrukkelijk verklaard dat zij niet heeft bedoeld aangifte te doen tegen verdachte, doch tegen een (tot op heden onbekend gebleven) vriend van verdachte, welke persoon op enig moment aanwezig is geweest bij het seksuele contact tussen [slachtoffer] en verdachte en die haar tegen haar wil heeft aangeraakt en verkracht. Voorts heeft zij verklaard dat verdachte niet behoort te worden vervolgd ter zake hetgeen thans ten laste is gelegd; het seksuele contact tussen [slachtoffer] en verdachte heeft immers plaatsgevonden op vrijwillige basis en verdachte is daarbij niet over de schreef gegaan. Uit hetgeen de officier van justitie bij het onderzoek ter terechtzitting op 12 juni 2008 naar voren heeft gebracht, begrijpt de rechtbank dat indien het horen van de minderjarige als bedoeld in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering in een eerder stadium van het strafrechtelijk onderzoek zou hebben plaatsgevonden, geen strafvervolging jegens verdachte zou zijn ingesteld. De rechtbank acht, met name gelet op hetgeen de minderjarige [s[slachtoffer]ffer] heeft verklaard, doch tevens alle overige omstandigheden in aanmerking nemende, het standpunt van de officier van justitie juist dat indien voornoemde minderjarige op grond van het bepaalde in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering op een eerder tijdstip zou zijn gehoord, strafvervolging jegens verdachte achterwege had dienen te blijven. Gelet op het hiervoor overwogene dient naar het oordeel van de rechtbank het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging. BESLISSING De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging. Aldus gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en M.A. Wijnands-Veninga, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008.