Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD9309

Datum uitspraak2008-08-05
Datum gepubliceerd2008-08-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers252241/ HA ZA 08-329
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot wraking afgewezen. Kritische houding van rechter onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan onpartijdigheid van rechter.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT zaaknummer: 252241 HARK 08-329 beslissing van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer, op het wrakingsverzoek van [verzoeker], Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Wonende te [woonplaats], Verzoeker, Raadsman: mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht, tegen mrs. [X], [Y] en [Z], leden van de meervoudige kamer in strafzaken van de rechtbank te Utrecht, hierna te noemen: mr. [x] respectievelijk mr. [y] of mr. [z]. De procedure 1.1 Ter terechtzitting van 17 juli 2008 (hierna: de terechtzitting) heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. [x], mr. [y] en mr. [z] ingediend. 1.2 Mr. [x], mr. [y] en mr. [z] hebben niet in de wraking berust. 1.3 De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 24 juli 2008 (hierna: de zitting). Daarbij waren aanwezig verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, alsmede mr. V.T.R.W. van Thiel, officier van justitie. Mr. [x], mr. [y] en mr. [z] hebben bij schriftelijke verklaring van 23 juli 2008 hun zienswijze gegeven op het wrakingverzoek en daarin medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. 1.4 Verzoeker heeft het verzoek tot wraking mondeling toegelicht. 1.5 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het wrakingsverzoek. De feiten 2.1 Op de zitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 17 juli 2008 stond verzoeker terecht. Aan hem is ten laste gelegd overtredingen in of omstreeks de periode van 1 april 1996 tot 1 december 2005 van artikel 249 lid 2 ahf/sub3 van het Wetboek van Strafrecht. 2.2 Verzoeker heeft in de wijze waarop mr. [x] de terechtzitting leidde aanleiding gezien om haar te wraken. In het feit dat mr. [y] en mr. [z] ter zitting geen vragen stelden of op andere wijze probeerden het evenwicht in de behandeling terug te brengen, heeft verzoeker aanleiding gezien hen medeverantwoordelijk te houden voor de gang van zaken op de zitting en om ook hen te wraken. Het verzoek tot wraking heeft verzoeker als volgt onderbouwd. Tijdens de terechtzitting heeft verzoeker, die zich een overtuigingsdader noemt, herhaaldelijk verzocht om zijn verhaal naar voren te mogen brengen, maar deze verzoeken zijn door mr. [x] telkens afgewezen. Zij heeft verzoeker herhaaldelijk afgekapt en hem niet in staat gesteld zijn verhaal te doen. Uit haar concluderende wijze van vraagstelling heeft verzoeker tijdens de terechtzitting de indruk gekregen dat zij het vonnis al klaar had en bezig was ten overstaan van het aanwezige publiek met het uitspreken van de veroordeling van verzoeker. De wijze waarop de zaak ter terechtzitting werd behandeld, getuigde volgens verzoeker van een slecht voorbereide strafzaak; verzoeker kreeg slechts de gelegenheid om kritische vragen met ja of nee te beantwoorden. Omdat de vraagstelling van mr. [x] uitsluitend betrekking had op voor verzoeker belastende verklaringen zag de raadsman van verzoeker geen andere mogelijkheid dan het integraal voorlezen van twee ontlastende verklaringen uit het dossier, teneinde het evenwicht in de behandeling van de strafzaak terug te brengen. Verzoeker kreeg onvoldoende de gelegenheid om de achtergronden van de door hem toegepaste therapie toe te lichten. Beoordeling 3.1 Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. 3.2 Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. 3.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervóór bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. 3.4 Er zijn geen feiten en / of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [x], mr. [y] en mr. [z] jegens verzoeker. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de behandelend rechters aan onpartijdigheid heeft ontbroken. 3.5 De rechtbank is van oordeel dat in het enkele gegeven dat mr. [y] en mr. [z] ter terechtzitting geen vragen hebben gesteld en ook overigens de gang van zaken ter terechtzitting niet hebben beïnvloed, onvoldoende aanleiding kan worden gevonden voor toewijzing van het verzoek ten aanzien van deze twee rechters. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd waarom de observerende houding van deze twee leden van de meervoudige kamer ter terechtzitting aanleiding vormt voor het oordeel dat het hen aan onpartijdigheid jegens verzoeker heeft ontbroken. 3.6 Voor zover het verzoek tot wraking betrekking heeft op mr. [x] overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het verhandelde ter zitting (van de wrakingskamer) en het procesverbaal van de terechtzitting (in de strafzaak), stelt de rechtbank vast dat mr. [x] bij de behandeling ter terechtzitting heeft gekozen voor een kritische ondervraging van verzoeker. Verder is gebleken dat zij een selectie heeft gemaakt van de stukken uit het dossier waarmee verzoeker tijdens de terechtzitting is geconfronteerd. Voorts gaat de rechtbank er vanuit dat, mede door de kritische en confronterende vraagstelling van mr. [x], ter zitting een vervelende en ruzieachtige sfeer is ontstaan. Er is tussen partijen geen verschil van mening over het feit dat mr. [x] verzoeker tijdens de terechtzitting meerdere keren heeft gevraagd meer beknopt te antwoorden op gestelde vragen. 3.7 De rechtbank kan zich voorstellen dat een kritische en confronterende wijze van vraagstelling, zoals door mr. [x] is toegepast, wrevel en irritatie heeft kunnen oproepen bij verzoeker en zijn raadsman. Dit enkele feit is evenwel onvoldoende om te oordelen dat het mr. [x] aan onpartijdigheid jegens verzoeker heeft ontbroken. De stelling van verzoekers gemachtigde dat verzoeker onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn kant van de zaak te belichten, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de inhoud van het proces-verbaal, waarin het relaas van verzoeker uitvoerig is verwoord en waaruit blijkt dat verzoekers raadsman twee processenverbaal integraal heeft kunnen voorlezen. Verzoeker heeft niet aangegeven dat hetgeen in het procesverbaal van de terechtzitting is opgenomen, onjuist zou zijn. De rechtbank betrekt daarbij dat verzoeker ter zitting van de wrakingskamer desgevraagd heeft verklaard dat hij tijdens de terechtzitting alle relevante stukken heeft kunnen voorhouden. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat verzoeker na het requisitoir van de officier van justitie bij zijn pleidooi het aspect van de materiële wederrechtelijkheid had kunnen onderbouwen. Zover is het echter tijdens de terechtzitting niet gekomen in verband met het verzoek tot wraking. De rechtbank heeft in het procesverbaal van de terechtzitting voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden om verzoeker te volgen in zijn stelling dat sprake was van een concluderende vraagstelling van mr. [x] waaruit een strafrechtelijke kwalificatie van hetgeen verzoeker ten laste is gelegd, kon worden afgeleid. De rechtbank concludeert dat de wijze van vraagstelling van mr. [x], zoals deze uit het procesverbaal naar voren komt, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat zij ter terechtzitting reeds een kwalificatie van de ten laste gelegde feiten gaf en een veroordeling uitsprak. 3.8 De rechtbank komt tot de conclusie dat er onvoldoende aanleiding is voor het oordeel dat het de behandelend rechters aan partijdigheid heeft ontbroken. Het verzoek dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook te worden afgewezen. Beslissing De rechtbank Utrecht, 4.1 Wijst het verzoek af; 4.2 Draagt de griffier op deze beslissing aan verzoeker, mr. [x], mr. [y], mr. [z], en de officier van justitie toe te zenden, alsmede aan mr. M.J. Smit (sectorvoorzitter van de sector strafrecht van deze rechtbank) en de president van de rechtbank; 4.3 Bepaalt dat de strafzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing in verband met dit wrakingsverzoek. Deze beslissing is gegeven door mr. C.W. Bianchi, voorzitter, en mrs. G.A.M.E. van der Burg – van Geest en B.J. van Ettekoven, leden van de meervoudige kamer, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2008, in het bijzijn van de griffier mr. drs. H. Maaijen.